AT2 - T5: BS5 evolutietheorie

De evolutietheorie

2 vwo
Basisstof 5
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De evolutietheorie

2 vwo
Basisstof 5

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde van groot naar klein
A
cel-celkern-DNA-chromosoom-gen
B
cel-celkern-chromosoom-gen-DNA
C
cel-celkern-chromosoom-DNA-gen
D
cel-celkern-DNA-gen-chromosoom

Slide 2 - Quizvraag

Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
hetzelfde fenotype en genotype
D
verschillende genotype en fenotype

Slide 3 - Quizvraag

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 4 - Quizvraag

Fenotype is...(1)... en genotype is..(2)....
A
1. verschijningsvormen 2. de genen
B
1. de genen 2. verschijningsvormen

Slide 5 - Quizvraag

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 6 - Quizvraag

Waar in de cel bevinden zich de chromosomen?
A
In het cytoplasma.
B
In de celkern.
C
In het DNA.

Slide 7 - Quizvraag

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Een jongen (XY) zegt dat hij het X chromosoom van zijn moeder (XX) heeft en de Y van zijn vader (XY). Klopt dat?
A
Ja, de vader bepaald het geslacht
B
Nee, het kan van allebei zijn. De vader heeft ook een X chromosoom.

Slide 9 - Quizvraag

Ontstaat het fenotype alleen door het genotype ?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Dit zijn de
chromosomen
van een meisje
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Een homozygote plant voor de kleur geel (Info: geel is dominant).
Een heterozygote plant voor de kleur roze.
Een homozygote plant voor de kleur paars (Info: paars is recessief).
Wat zijn de genotypen van de planten?



Bb
BB
bb

Slide 12 - Sleepvraag

Er zijn kippen die grote eieren leggen en kippen die kleine eieren leggen. 
Stel: Het leggen van kleine eieren is een recessieve eigenschap.  
Wat is het genotype van de kippen?.....en.... Wat is helemaal fout?




bB: Zó mag je het genotype NIET noteren!
Altijd de hoofdletter eerst.
heterozygoot
Bb
BB
bb
bB 

Slide 13 - Sleepvraag

Iemand is homozygoot voor een dominante eigenschap



de recessieve eigenschap
De dominante eigenschap
Wat zie je van diegene in het fenotype?

Slide 14 - Sleepvraag

Een homozygote plant voor de eigenschap 
van gele bloemen. Als je niet meer aan info hebt, 
wat kan het genotype van de plant dan zijn?



Bb en Bb
BB en bb
Alleen bb
Alleen BB

Slide 15 - Sleepvraag

Een heterozygote plant voor de eigenschap van rode bloemen.
Wat is het genotype van de plant?



bB: Zó mag je het genotype NIET noteren!
Altijd de hoofdletter eerst.
Bb
BB
bb
bB 

Slide 16 - Sleepvraag

Fruitvliegjes komen voor met korte vleugels en normale vleugels. 
Men ontdekt een fruitvliegje dat normale vleugels heeft. 
Dat fruitvliegje is heterozygoot. Er zijn ook fruitvliegjes met korte vleugels.
Wat is het genotype van de verschillende fruitvliegjes uit de tekst?
korte vleugels
normale 
vleugels
(uit de tekst
hierboven).
extra
vraag
Bb
BB
bb

Er is ook een fruitvliegje met het genotype BB.
Welk fruitvliegje kan dat zijn?

Slide 17 - Sleepvraag

Iemand is heterozygoot voor een eigenschap



de recessieve eigenschap
De dominante eigenschap
Wat zie je van diegene in het fenotype?

Slide 18 - Sleepvraag

De 1e cavia heeft een bruine vacht, is homozygoot voor de vachtkleur. Bruin is dominant. 
De 2e cavia heeft een witte vacht en is ook homozygoot.  
De 'andere cavia' is ook bruin maar deze heeft een ander genotype dan de 1e cavia.  Welk genotype hebben de cavia's?



Bb
BB
bb
'Andere cavia'

Slide 19 - Sleepvraag

Vandaag
Leerdoelen
  • Je kunt verschillen noemen tussen het creationisme, de evolutietheorie van Lamarck en de evolutietheorie van Darwin
  • Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt

Programma
  1. Feit of fabels evolutie
  2. Uitleg: evolutietheorieën
  3. Zelf werken

Slide 20 - Tekstslide

Feit of fabel:
De mens stamt af van de mensaap
A
Feit
B
Fabel

Slide 21 - Quizvraag

Feit of fabel:
De mens stamt af van de neanderthalers
A
Feit
B
Fabel

Slide 22 - Quizvraag

Feit of fabel:
Zonder verschillende allelen was evolutie niet mogelijk
A
Feit
B
Fabel

Slide 23 - Quizvraag

Feit of fabel:
Slangen hebben dijbenen
A
Feit
B
Fabel

Slide 24 - Quizvraag

Feit of fabel:
De mens is klaar met evolueren
A
Feit
B
Fabel

Slide 25 - Quizvraag

Feit of fabel:
De mens heeft onbruikbare organen
A
Feit
B
Fabel

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Video

Evolutietheorieën
Creationisme:
  • de aarde en organismen zijn geschapen
  • sommige organen te ingewikkeld om  door evolutie te zijn ontstaan --> intelligente schepper

Darwin (1809-1882):
  • On the origin of species (1859) --> evolutietheorie


DNA bevat alle erfelijke eigenschappen
  • Voor het eerst ontdekt in 1871
  • Structuur pas ontdekt in 1953

Slide 28 - Tekstslide

Evolutie
  • Verschillen in genotypen door mutaties --> ontstaan allelen --> genetische variatie

  •  Natuurlijke selectie = organismen met gunstige eigenschappen overleven en hebben meer kans om zich voort te planten dan organismen met 'ongunstige eigenschappen'

  • Survival of the fittest = Organismen die beter kunnen overleven, kunnen zich voortplanten. Hierdoor gaat een soort steeds beter passen in zijn omgeving

  • Overerving van de 'goede eigenschappen'

Slide 29 - Tekstslide

Door evolutie
A
Past een populatie zich op de lange termijn aan op het milieu
B
Kan een individu zich direct aanpassen aan het milieu

Slide 30 - Quizvraag

Wat heb je niet nodig voor evolutie?
A
verandering van het milieu
B
natuurlijke selectie
C
al deze antwoorden heb zijn nodig voor evolutie
D
genetische variatie

Slide 31 - Quizvraag

Waar staat 'fitness' voor bij evolutie?
A
hoe goed je kan overleven
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent

Slide 32 - Quizvraag

Zelf werken
Lezen:
  • BS 5 evolutietheorie

Maken:
  • BS5 1 t/m 10  (opdracht 4 niet)
timer
5:00

Slide 33 - Tekstslide

Zelf werken
Lezen:
  • BS 5 evolutietheorie

Maken:
  • BS5 5 t/m 10  (opdracht 4 niet)

Slide 34 - Tekstslide