Thema Erfelijkheid b5 Genenparen

Thema Erfelijkheid
B5 Genenparen
Bladzijde 170 t/m 171 tekstboek
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Thema Erfelijkheid
B5 Genenparen
Bladzijde 170 t/m 171 tekstboek

Slide 1 - Tekstslide

Er volgen eerst herhalingsvragen over 
b1 t/m b4

Slide 2 - Tekstslide

Het uiterlijk van een organisme noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 3 - Quizvraag

De informatie op chromosomen voor één erfelijke eigenschap
A
is een fenotype
B
is een gen
C
is een chromosoom

Slide 4 - Quizvraag

De informatie voor alle erfelijke eigenschappen noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 5 - Quizvraag

Je ziet hier een afbeelding van de chromosomen van een..........
A
Gewone lichaamscel
B
Geslachtscel

Slide 6 - Quizvraag

Welk chromosomenpaar stelt de geslachtschromosomen voor? Leg je antwoord uit!

Slide 7 - Open vraag

Welke geslachtschromosomen kan een man doorgeven aan zijn kinderen?
A
Alleen Y
B
Alleen X
C
X of Y

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

b5 Genenparen
Nieuwe theorie

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt omschrijven wat een homozygoot genotype is en wat een heterozygoot genotype is.
  2. Je kunt omschrijven wanneer een gen dominant is en wanneer een gen recessief is. 

Slide 11 - Tekstslide

Het gen van de vader en het gen van de moeder vormen samen een genenpaar.

Slide 12 - Tekstslide

Stijl haar of krullen?
Gen van je vader = steil
Gen van je moeder = steil

De beide genen zijn gelijk!

-> Je bent dan Homozygoot  voor deze eigenschap

Slide 13 - Tekstslide

Stijl haar of krullen?
Gen van vader = krullend 
Gen van moeder = krullend 

De beide genen zijn gelijk!

-> Je bent dan Homozygoot voor deze eigenschap

Slide 14 - Tekstslide

Stijl haar of krullen?

Gen van vader = steil haar

Gen van moeder = krullend


De beide genen zijn ongelijk!


-> Je bent dan Heterozygoot voor deze eigenschap

Slide 15 - Tekstslide

Stijl haar of krullen?

Blijkbaar is het gen van krullend haar sterker.....


Gen voor krullen = dominant

Gen voor steil = recessief

Slide 16 - Tekstslide

Stijl of krullen?
Deze persoon is HETEROZYGOOT voor de haarvorm

Het gen van krullend haar is dus dominant


Slide 17 - Tekstslide

Stijl of krullen?
Deze persoon heeft twee gelijke genen (=homozygoot). Deze genen zijn recessief.

Deze persoon is homozygoot recessief

Slide 18 - Tekstslide

Stijl of krullen?
Deze persoon heeft twee gelijke genen (homozygoot). De genen zijn dominant.

Deze persoon is homozygoot dominant.  

Slide 19 - Tekstslide

Welk gen recessief of dominant is verschilt per soort...

Slide 20 - Tekstslide

Van fenotype naar genotype

Fenotype                               Genotype

Homozygoot krul       =            AA

Homozygoot steil      =            aa

Heterozygoot              =            Aa


Gebruik duidelijke letters Aa, Bb, Dd, Ff, Ee, Qq, Gg 



Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link

Genenparen
Voor het beantwoorden van de volgende vragen kun je de vorige slides of je tekstboek op blz 170 t/m 172 gebruiken.

Slide 24 - Tekstslide


Welk chromosomenpaar is heterozygoot?
1
2
3
A
Chromosomenpaar 1
B
Chromosomenpaar 2
C
Chromosomenpaar 3

Slide 25 - Quizvraag


Welke kleur ogen heeft de persoon met chromosomenpaar 1?
1
2
3
A
Bruine ogen
B
Blauwe ogen
C
Combinatie van bruin en blauwe ogen

Slide 26 - Quizvraag

2 gelijke genen voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Homozygoot dominant
D
Homozygoot recessief

Slide 27 - Quizvraag

aa noemen we
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 28 - Quizvraag

Aa kan je ook wel omschrijven als:
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief
D
Heterozygoot dominant

Slide 29 - Quizvraag

Het gen voor blauwe ogen is recessief, dat voor bruine ogen is dominant. Wat is de oogkleur van iemand met genotype Aa.
A
Bruin
B
Blauw
C
Groen

Slide 30 - Quizvraag

Het gen voor blauwe ogen is recessief, dat voor bruine ogen is dominant. Hoe noem je het genotype van iemand met genotype aa.
A
Homozygoot dominant
B
Homozygoot recessief
C
Heterozygoot

Slide 31 - Quizvraag

Er zijn konijnen met lange oren en konijnen met korte oren. Lange oren zijn Dominant. Wat kan het genotype van deze konijnen zijn?



bB: Zó mag je het genotype NIET noteren!
Altijd de hoofdletter eerst.
Bb
BB
bb

Slide 32 - Sleepvraag

Fruitvliegjes komen voor met korte vleugels en normale vleugels. 
Men ontdekt een fruitvliegje dat normale vleugels heeft. 
Dat fruitvliegje is heterozygoot. Er zijn ook fruitvliegjes met korte vleugels.
Wat is het genotype van de verschillende fruitvliegjes uit de tekst?
korte vleugels
normale 
vleugels
(uit de tekst
hierboven).
extra
vraag
Bb
BB
bb

Er is ook een fruitvliegje met het genotype BB.
Welk fruitvliegje kan dat zijn?

Slide 33 - Sleepvraag

Welk fenotype is dominant, als een zwarte cavia heterozygoot is?

Slide 34 - Open vraag

Leg uit dat iemand waarbij het recessieve eigenschap zichtbaar is in het fenotype homozygoot moet zijn voor die eigenschap

Slide 35 - Open vraag

Leg uit dat je bij iemand waarbij de dominante eigenschap zichtbaar is niet met zekerheid kan zeggen of de persoon homo of heterozygoot is voor de eigenschap

Slide 36 - Open vraag

De begrippen op een rijtje (aantekening)

Genotype en fenotype

Het fenotype is het uiterlijk van het organisme. 
  • Ontstaat door het genotype en invloeden uit het milieu

Het genotype zijn de erfelijke eigenschappen 
  • Ontstaat bij de bevruchting
  • Voor elke erfelijke eigenschap krijg je 1x info van je vader (een gen) en 1x info van je moeder (een gen)


Er zijn 3 soorten genotypen
  1. Homozygoot dominant (bvb. AA)
    Dit genotype bevat 2x het dominante gen, dit wordt dus in het fenotype zichtbaar.
  2. Homozygoot recessief (bvb. aa)
    Dit gen bevat 2x het recessieve gen, er is geen dominant gen. Het recessieve gen is zichtbaar in het fenotype 
  3. Heterozygoot (bvb. Aa)
    Dit genotype bevat een recessief gen en een dominant gen dat in het fenotype zichtbaar is

Slide 37 - Tekstslide

Opdrachten werkboek!
Door opdrachten te maken ga je de stof steeds beter begrijpen. Je ziet ook wat je kunt verwachten bij toetsen.

Maken opdracht 17, 18 en 19 vanaf blz 164 werkboek.
Tijdens het 2e lesuur kijk je de opdrachten na m.b.v het antwoordenblad. Deze vind je bij de bestanden in TEAMS.

Slide 38 - Tekstslide

Maak alvast een samenvatting!

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video