Les 3.7 Grammatica (1)!

Inhoud van deze les
• Welkom
• Taalvoutje
• Doel: 
   Kader: aan het eind van de les weet ik hoe ik lange zinnen kan ontleden.  
   TL: aan het eind van de les weet ik hoe ik het meewerkend voorwerp (MV)                kan vinden en benoemen. 

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Inhoud van deze les
• Welkom
• Taalvoutje
• Doel: 
   Kader: aan het eind van de les weet ik hoe ik lange zinnen kan ontleden.  
   TL: aan het eind van de les weet ik hoe ik het meewerkend voorwerp (MV)                kan vinden en benoemen. 

Slide 1 - Tekstslide

Taalvoutje






Want je stinkt uren in de wind.

Slide 2 - Tekstslide

Actie:
• Wat weet je al  
• Instructie ontleden van (lange) zinnen en het meewerkend voorwerp(MV)
• ZS  TJZ les 3.8
           Versterk jezelf (minimaal 1 uur)
• Afsluiting


Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al
  • Welke zinsdelen heb je tot nu toe geleerd?
  • Wat is de volgorde van de zinsdelen die je moet vinden?
  • Welke vragen stel je om deze zinsdelen te vinden?

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden (wat weet je al)
  • persoonsvorm - werkwoordelijk gezegde (wg) - 
       onderwerp (o) - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp (mv) (TL)
  • persoonsvorm - werkwoordelijk gezegde (wg) -
       onderwerp (o) - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp (mv) (TL)
  • onderwerp - wie (wat) + wg
       lijdend voorwerp - wat (wie) + wg + o
       meewerkend voorwerp - aan wie/voor wie + wg + o + lv (TL)

Slide 5 - Tekstslide

Vaste volgorde bij ontleden
Als je zinsdelen gaat benoemen, doe je dat in deze volgorde:
  1. Onderstreep de persoonsvorm.
  2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.
  3. Benoem het werkwoordelijk gezegde (WG).
  4. Benoem het onderwerp (O).
  5. Benoem het lijdend voorwerp (LV).
  6. Benoem het meewerkend voorwerp (MV) (TL)

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?

  • Zet de zin in een andere tijd, het woord wat dan verandert is   de persoonsvorm (werkwoord).
  • Maak een vraagzin, het woord wat vooraan komt te staan is   de persoonsvorm (werkwoord).

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (WG)
WG - de persoonsvorm (PV) en andere werkwoorden (doe-woorden)

De meiden zien leuke schoenen.
                         wg

Volgende week gaan we shoppen.
                                    wg                 wg
                        

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (vervolg)
Splitsbare werkwoorden: werkwoorden die in 2 delen uiteenvallen.

Voorbeeld: opbellen, afwachten of opeten
                         Zij belde haar vriend op
                                  wg                            wg

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (vervolg)

WG: persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.


In sommige zinnen wordt aan het of te gebruikt. Dan horen aan het en te ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld: Julia is haar huiswerk aan het maken.

                                      wg                                          wg

Voorbeeld: Julia probeert niet zo hard te praten

                                        wg                                        wg


Slide 10 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (vervolg)
Een wederkerend werkwoord is een werkwoord waar in de infinitief (hele werkwoord) zich voor staat: zich vergissen, zich gedragen, zich schamen.....

Het woordje zich past zich aan het onderwerp aan:
ik schaam me; wij schamen ons; jullie schamen je

Als je een zin ontleedt, hoort het woordje zich bij het WG:
              wg        wg
Ze schaamt zich niet voor de rommel.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Onderwerp

Het onderwerp zegt wie of wat de handeling uitvoert.


Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar.

- ze staan allebei in het enkelvoud of in het meervoud

- ze staan meestal naast elkaar


Het onderwerp kun je op twee manieren vinden:

- Je stelt de vraag wie/wat + wg?

- Je doet de onderwerpsproef: verander de pv van enkelvoud naar meervoud  

   of andersom

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Lijdend voorwerp (LV)
Vraag: Wat/wie + pv (gezegde) + onderwerp?

Het LV komt voor in zinnen met werkwoorden waar je iets of iemand voor kunt zetten.

Een LV begint nooit met een voorzetsel.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Lange zinsdelen (kader)
Zinsdelen zoals het onderwerp en het lijdend voorwerp, kunnen korte stukjes zijn, maar soms zijn de zinsdelen behoorlijk lang. Dan bestaan ze uit veel woorden. 
Doe de zinsdeelproef: de volgorde van de zin veranderen en kijken wat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen en plaats dan zinsdeelstrepen. Dan weet je uit hoeveel woorden een zinsdeel bestaat. Zie instructie op blz. 199 van je boek. 

Slide 17 - Tekstslide

0

Slide 18 - Video

Ontleed de volgende zin (test)
Mevrouw Sloetjes en meneer Mulder hebben deze prachtig mooie en lange zin voor jullie bedacht.

Slide 19 - Tekstslide

Antwoord
Mevrouw Sloetjes en meneer Mulder I hebben I deze prachtig
                                      O                                             WG
 mooie en lange zin I voor jullie I bedacht.
                    LV                         MV                 WG

Slide 20 - Tekstslide

timer
20:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide