4H Economie Quiz Hfdst.9 Verzekeren

SOCIALE ZEKERHEID
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

SOCIALE ZEKERHEID

Slide 1 - Tekstslide

Sociale verzekeringen voor alle mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben
Betaald uit premies (percentage van het inkomen)
Sociale verzekeringen waar alle inwoners van ons land recht op hebben
Uitkeringen die de overheid betaald met geld uit belastinginkomsten
Uitgangspunt: solidariteitsbeginsel
ANW
Kinderbijslag

Slide 2 - Tekstslide

Sociale zekerheid
Redenen waarom sociale verzekeringen verplicht zijn:

- kosten niet verzekerd zijn kunnen heel hoog zijn
- voorkomen averechtse selectie
- mensen hebben liever hoger nettoloon, dan premie betalen
- sociale solidariteit

Slide 3 - Tekstslide

Sociale verzekeringen
Sociale verzekeringen gefinancierd via het omslagstelsel

De betaalde premies worden direct doorgesluisd naar de uitkeringsgerechtigden
Vb: werkenden betalen premie, die wordt gebruikt voor uitkering 67-plussers

Die werkenden worden als zij 67-plus zijn weer gefinancierd door de nieuwe generatie

Slide 4 - Tekstslide

Je sluit een verzekering af. Dan ben jij de ………(verzekeraar/verzekerde).
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet het bedrag dat je betaald aan de verzekeraar om verzekerd te zijn?
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom

Slide 6 - Quizvraag

De verzekerde heeft meer informatie dan de verzekeraar, dit noemen we
A
ongelijkheid
B
oneerlijk
C
symmetrische informatie
D
asymmetrische informatie

Slide 7 - Quizvraag

Waarin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar?
A
polis
B
polisvoorwaarden
C
eigen risico
D
premie

Slide 8 - Quizvraag

Wat verzeker je bij een WA-verzekering?
A
Schade die jij aan andere motorvoertuigen aanbrengt.
B
all-risk dekking
C
Schade die je een ander toebrengt met jouw motovoertuig
D
voor alle schade, die van jou en je slachtoffer

Slide 9 - Quizvraag

Particuliere verzekeringen (1) en sociale verzekeringen (2)
A
(1) zijn allemaal vrijwillig, (2) zijn allemaal verplicht
B
(1) zijn bijna allemaal vrijwillig, (2) zijn allemaal verplicht
C
(1) zijn allemaal verplicht, (2) zijn allemaal vrijwillig
D
(1) zijn allemaal verplicht, (2) zijn bijna allemaal vrijwillig

Slide 10 - Quizvraag

De basiszorgverzekering is een voorbeeld van..
A
collectief verzekeren
B
particulier verzekeren
C
vrijwillig verzekeren
D
averechtse selectie

Slide 11 - Quizvraag

Safira heeft de ziekte van Alzheimer. Ze kan niet meer thuis wonen en wordt opgenomen in een verzorgingstehuis. De kosten van de verzorgingstehuis worden betaald uit de Wlz (Wet langdurige zorg).
Noteer welke bewering over de Wlz juist is.

A
Het is een particuliere verzekering.
B
Het is een volksverzekering.
C
Het is een werknemersverzekering.

Slide 12 - Quizvraag

Particuliere verzekeringen (1) en sociale verzekeringen (2)
A
(1) zijn allemaal vrijwillig, (2) zijn allemaal verplicht
B
(1) zijn bijna allemaal vrijwillig, (2) zijn allemaal verplicht
C
(1) zijn allemaal verplicht, (2) zijn allemaal vrijwillig
D
(1) zijn allemaal verplicht, (2) zijn bijna allemaal vrijwillig

Slide 13 - Quizvraag

Een verzekering die niet verplicht is en voor een groep mensen is, heet:
A
Volksverzekering
B
Werknemersverzekering
C
Collectieve verzekering
D
Particuliere verzekering

Slide 14 - Quizvraag

Wat is geen reden voor mensen om zich particulier te verzekeren?
A
Mensen zijn risico-avers.
B
In geval van schade zijn de kosten zo hoog dat mensen deze niet zomaar kunnen betalen.
C
De kans op schade is 0%.
D
De overheid stelt een verzekering verplicht.

Slide 15 - Quizvraag

AOW is een
A
Werknemersverzekering
B
volksverzekering
C
sociale voorziening
D
particuliere verzekering

Slide 16 - Quizvraag

AVP is de afkorting voor
A
Aangewezen verzekering voor particulieren
B
Aanvullende verzekering voor particulieren
C
Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren

Slide 17 - Quizvraag

Sociale verzekeringen zijn onder te verdelen in ...
A
collectieve en particuliere verzekeringen
B
werknemers en risico verzekeringen
C
volks en schade verzekeringen
D
volks en werknemers verzekeringen

Slide 18 - Quizvraag

Welke maatregel werkt het beste tegen moreel wangedrag (moral hazard)?
A
Premiedifferentiatie
B
Eigen risico
C
Overheidsingrijpen

Slide 19 - Quizvraag

Waar kan asymmetrische informatie toe leiden?
A
Moral hazard
B
Averechtse selectie
C
Asymmetrische informatie
D
Risicoselectie

Slide 20 - Quizvraag

Hoe noem je het als mensen met een laag risico bereid zijn om te betalen voor mensen met een hoog risico?
A
Risicospreiding
B
Solidariteit
C
Risicoaversie
D
Moral hazard

Slide 21 - Quizvraag

Moreel wangedrag (Moral Hazard) is:
A
Dat alleen slechte risico's zich verzekeren.
B
Dat alleen goede risico's zich verzekeren.
C
Roekeloos gedrag vertonen omdat je toch verzekerd bent.
D
Voorzichtig zijn om je premie te drukken.

Slide 22 - Quizvraag

Welke van de drie is NIET een oplossing voor moreel wangedrag (=moral hazard)?
A
Bonus malus
B
Vrijwillig eigen risico
C
Verplicht verzekeren

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent bonus-malus ?
A
korting als het goed gaat , minder korting als het slecht gaat
B
bruto premie - de korting
C
je krijgt extra geld
D
het gaat goed of het gaat slecht

Slide 24 - Quizvraag

"Je betaalt minder premie bij meer schadevrije jaren"
Deze bonus-malus regeling is een vorm van....?
A
Collectieve Dwang
B
Moral Hazard
C
Premiedifferentiatie
D
Eigen Risico

Slide 25 - Quizvraag

Premiedifferentiatie vermindert probleem van ....
A
moral hazard
B
asymmetrische informatie
C
informatieachterstand
D
averechtse selectie

Slide 26 - Quizvraag

Bij welke verzekering is moral hazard niet mogelijk?
A
Zorgverzekering
B
Ziektewet
C
Werkloosheidswet
D
Algemene Ouderdomswet

Slide 27 - Quizvraag

Welke bewering over de bonus-malusladder is juist?
A
Het nummer van de trede en het aantal schadevrije jaren is bij een bonus-malusladder altijd hetzelfde
B
De premie zonder korting noemen we de nettopremie.
C
Het is altijd beter om de schade te claimen, ook als je een kleine schade hebt.
D
In sommige gevallen moet je een toeslag op je premie betalen.

Slide 28 - Quizvraag

In de Bonus-Malus ladder zit je in trede 9 waarbij je 75% korting op je brutopremie van €2000,-. Hoeveel bedraagt de nettopremie?
A
€500
B
€1000
C
€1500
D
€2500

Slide 29 - Quizvraag

Welvaartsvast betekent dat de uitkering ...
A
Mee groeit met de prijzen
B
Meegroeit met de schuld
C
Mee groeit met de CAO-lonen
D
Meegroeit met de beurskoers

Slide 30 - Quizvraag

Wanneer is het pensioen welvaartsvast?
A
Als de pensioenuitkering mee stijgt met de prijzen.
B
Als de pensioen uitkering mee stijgt met de hoogte van de lonen.
C
Als de pensioenuitkering mee stijgt met de prijzen en de hoogte van de lonen.

Slide 31 - Quizvraag

Waardevaste pensioenen stijgen mee met?
A
De rente
B
De inflatie
C
De nominale lonen
D
De Cao-lonen

Slide 32 - Quizvraag

De cao-lonen stijgen met 3,1% en de prijzen met 1,8%. Met hoeveel procent stijgt een waardevaste pensioenuitkering?
A
3,1%
B
1,8%
C
0%
D
3,1 - 1,8 = 1,3%

Slide 33 - Quizvraag

In een land is de inflatie 3%.
De lonen in het bedrijfsleven stijgen gemiddeld 4%.
Marie heeft een welvaartsvaste uitkering.
Jean heeft een waardevaste uitkering.

A
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
B
De uitkering van Marie stijgt met 3%, die van Jean stijgt niet.
C
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
D
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt niet.

Slide 34 - Quizvraag

Bij het omslagstelsel ...
A
betaalt iedereen voor zichzelf
B
Is er altijd genoeg geld
C
worden alle betalingen geïnvesteerd voor later
D
is er sprake van verplichte solidariteit

Slide 35 - Quizvraag

AOW-uitkeringen worden betaald met gebruik van het omslagstelsel
A
Onjuist; dan zou je zelf voor je AOW betalen
B
Juist; de AOW'ers hebben zelf de premies betaald
C
Juist; de werkenden betalen de premies voor de huidige AOW'ers
D
Onjuist; AOW is gebaseerd op het kapitaaldekkingsstelsel

Slide 36 - Quizvraag

Pensioen is gebaseerd om het kapitaaldekkingsstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Een sociale voorziening...
A
wordt betaald uit premies
B
is een verzamelnaam voor alle uitkeringen
C
is alleen voor ouderen
D
wordt betaald uit belastinggeld

Slide 38 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een sociale voorziening?
A
AOW
B
WW
C
sociaal minimum
D
bijstand

Slide 39 - Quizvraag

Sociale verzekeringen zijn onder te verdelen in:
A
collectieve verzekeringen en particuliere verzekeringen
B
werknemersverzekeringen en risicoverzekeringen
C
volksverzekeringen en schadeverzekeringen
D
volksverzekeringen en werknemersverzekeringen

Slide 40 - Quizvraag

Sociale verzekeringen worden betaald door ...
A
Winstbelasting van bedrijven
B
Het solidariteitsbeginsel
C
Geld uit belastingopbrengsten.
D
Ingehouden premies op het brutoloon van werknemers

Slide 41 - Quizvraag

Sociale verzekeringen worden betaald met...
A
BELASTINGEN
B
UITKERINGEN
C
BOETES
D
PREMIES

Slide 42 - Quizvraag

Volksverzekeringen worden gefinancierd met het
A
omslagstelsel
B
kapitaaldekkingsstelsel

Slide 43 - Quizvraag

Voorbeelden van volksverzekeringen zijn
A
AOW, ANW, WW
B
AOW, ANW, WIA
C
WW, ziektewet, WAjong
D
AOW, ANW, Wajong

Slide 44 - Quizvraag

De WW (werkloosheidswet), ZW (ziektewet) en WIA (wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) zijn voorbeelden van:
A
werknemersverzekeringen
B
volksverzekeringen

Slide 45 - Quizvraag

Een werknemer die langer dan twee jaar ziek is, kan een WIA-uitkering krijgen.
A
Juist
B
Weet niet
C
Onjuist
D
Zou kunnen

Slide 46 - Quizvraag

De uitkering aan 67-plussers valt onder de ...(1).
De uitkering aan arbeidsongeschikten valt onder de ...(2)
A
1 volksverzekeringen 2 volksverzekeringen
B
1 volksverzekeringen 2 werknemersverz.
C
1 werknemersverz 2 volksverzekeringen
D
1 werknemersverz 2 werknemersverz

Slide 47 - Quizvraag

Waardoor ontstaan problemen bij de financiering van de AOW
A
Ontgroening
B
Vergrijzing
C
geen van beide
D
beide

Slide 48 - Quizvraag