Studenten leren over het belang van het assortiment voor een retailer
Studenten begrijpen het concept van een assortiment en de verschillende soorten assortimenten die er zijn
Studenten leren over de criteria die gebruikt worden bij het samenstellen van een assortiment
Studenten krijgen inzicht in hoe een retailer een assortiment kan optimaliseren om klanten beter te bedienen
Slide 6 - Tekstslide
📋 Assortiment van de retailer
Alle artikelen en diensten samen die je in een winkel of webshop kunt kopen, noem je het assortiment. Het assortiment moet passen bij het winkelconcept en de doelgroep en het moet een logische samenhang hebben.
Het is dus belangrijk dat een retailer goed nadenkt over de opbouw en samenstelling van het assortiment.
Je moet klanten de juiste informatie geven en aanpassingen aan het assortiment kunnen doen. Daarom is het belangrijk dat het personeel assortimentskennis heeft.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
🚀 LessonUp
1. Ga naar LessonUp.app
2. Log in met de code van de les
timer
1:00
Slide 25 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een product en een dienst?
A
Een product kan alleen gekocht worden, een dienst niet
B
Een product is duurder dan een dienst
C
Een product is tastbaar, een dienst niet
D
Een product wordt geleverd, een dienst niet
Slide 26 - Quizvraag
Welk assortiment bestaat uit producten die slechts af en toe worden verkocht?
A
kernassortiment
B
aanvullend assortiment
C
beperkt assortiment
D
randassortiment
Slide 27 - Quizvraag
Hoe noem je het gedeelte van het assortiment dat bestaat uit de producten die het best worden verkocht?
A
aanvullend assortiment
B
uitgebreid assortiment
C
kernassortiment
D
randassortiment
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen assortimentsbreedte en assortimentsdiepte?
A
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelsoorten en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelgroepen.
B
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal vestigingen en assortimentsdiepte zegt iets over de grootte van de winkel.
C
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelgroepen en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelsoorten.
D
Assortimentsbreedte en assortimentsdiepte zijn synoniemen.
Slide 29 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een winkel met een smal assortiment?
A
Een speciaalzaak.
B
Een meubelzaak.
C
Een warenhuis.
D
Een supermarkt.
Slide 30 - Quizvraag
Hoe wordt de 20/80-regel ook wel genoemd?
A
Pareto-principe
B
Gulden snede
C
Gulden regel
D
Gulden spiraal
Slide 31 - Quizvraag
Wat zijn de vier onderdelen waaruit een assortiment is opgebouwd?
A
Assortimentsgroepen, artikelgroepen, artikelsoorten en producten
B
Assortimentsgroepen, artikelgroepen, artikelsoorten en artikelvariëteiten
C
Assortimentsgroepen, artikelgroepen, artikelsoorten en categorieën
D
Assortimentsgroepen, artikelgroepen, artikelsoorten en varianten
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van unsought goods?
A
Een uitvaartverzekering.
B
Een nieuwe televisie.
C
Een vakantie naar het buitenland.
D
Een paar schoenen.
Slide 33 - Quizvraag
Wat zijn shopping goods?
A
Producten die je dagelijks nodig hebt.
B
Producten die je alleen in het buitenland kunt kopen.
C
Producten die je online moet bestellen.
D
Producten waar je echt voor gaat winkelen.
Slide 34 - Quizvraag
Wat zijn convenience goods?
A
Aankopen die je zonder veel nadenken doet.
B
Aankopen die je grondig onderzoekt voordat je ze doet.
C
Producten die je alleen online kunt kopen.
D
Producten die je alleen voor speciale gelegenheden koopt.
Slide 35 - Quizvraag
Wat zijn follow-upartikelen?
A
Artikelen die altijd gratis zijn
B
Artikelen die zonder elkaar gebruikt kunnen worden
C
Artikelen die nooit op voorraad zijn
D
Artikelen ter aanvulling van een eerdere aankoop
Slide 36 - Quizvraag
Wat zijn complementaire artikelen?
A
Artikelen die niet samen kunnen
B
Artikelen die elkaar tegenwerken
C
Artikelen die los van elkaar gebruikt worden
D
Artikelen die elkaar aanvullen
Slide 37 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van complementaire artikelen.
A
Printers en laptops
B
Printers en cartridges
C
Printers en telefoons
D
Printers en toetsenborden
Slide 38 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van productieverwantschap?
A
Porselein en zilveren sierraden.
B
Glaswerk en plastic vazen.
C
Keramiek en houten vazen.
D
Glaswerk en glazen vazen.
Slide 39 - Quizvraag
Aan welke aspecten stelt een duurzaam keurmerk eisen?
A
Verpakking, marketing en populariteit
B
Uitstraling, prijs en smaak
C
Milieu, arbeidsomstandigheden en dierenwelzijn
D
Hoeveelheid, grootte en kleur
Slide 40 - Quizvraag
Wat is de oplossing voor kannibalisatie?
A
Het stoppen van de verkoop van goedkopere producten
B
Het ontwikkelen van nieuwe producten die geen omzet wegnemen van bestaande producten
C
Het verlagen van de prijzen van duurdere producten
D
Het verhogen van de marketinginspanningen
Slide 41 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met trading down?
A
Het verhogen van de prijs
B
Het verlagen van de productiecapaciteit
C
Het verkopen van een product aan een goedkopere producent
D
Het vervangen van een artikel door een goedkoper alternatief
Slide 42 - Quizvraag
Wat houdt het saneren van een artikel in?
A
Het veranderen van de verpakking
B
Het aanpassen van de prijs
C
Het uit het assortiment halen van een product
D
Het verkleinen van de productiecapaciteit
Slide 43 - Quizvraag
Wat kun je inschatten als je de penetratiegraad van een artikel berekent?
A
Hoeveel concurrenten er zijn
B
Hoeveel klanten je al hebt
C
Of er nog ruimte in de markt is
D
Hoeveel winst je kunt maken
Slide 44 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een paraplumerk en een individueel fabrikantenmerk?
A
Een individueel merk geeft de producten een eigen naam.
B
Een individueel merk heeft dezelfde naam als de fabrikant.
C
Een paraplumerk heeft meerdere fabrikanten.
D
Een paraplumerk heeft maar één productgroep.
Slide 45 - Quizvraag
Wat zijn substitutieartikelen?
A
Goederen van slechte kwaliteit.
B
Goederen die niet in de winkel verkrijgbaar zijn.
C
Goederen die niet onderling vervangbaar zijn.
D
Goederen die onderling vervangbaar zijn.
Slide 46 - Quizvraag
🧑💻 Zelf aan de slag!
Dit ga je doen: ✍️ Zelfstandig werken aan de opdrachten van Hoofdstuk 4. Klaar? Dan ga je nakijken en lever je alles bij mij in. 👇
🎓 Leren voor de toets.
Vragen?
Steek je vinger op! 👆 Dan kom ik je helpen.
Succes! 💪
Slide 47 - Tekstslide
🗓️ Volgende week
Huiswerk
Je maakt de toets over de theorie bij hoofdstuk 4. ✅
Inhoud
We werken verder aan het branchverslag.
📝
Slide 48 - Tekstslide
Hoe vond je
deze les?
😒🙁😐🙂😃
Slide 49 - Poll
Na deze les heb ik het volgende nodig:
Slide 50 - Open vraag
Bedankt voor jullie inzet en tot de volgende les! 👋