het ademhalingsstelsel

het ademhalingsstelsel
1 / 65
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 65 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

het ademhalingsstelsel

Slide 1 - Tekstslide

• De verschillende delen van het AHS benoemen en situeren
• De functie van het ademhalingsstelsel koppelen aan de verschillende delen
• De verschillende weefsels van het AHS benoemen
• De functie van de verschillende weefsels geven
• Verschillende aandoeningen van het AHS benoemen en uitleggen
• De invloed van de omgevingsfactoren op het AHS verklaren

Slide 2 - Tekstslide

Ademhalingsstelsel
Spijsverteringsstelsel
Bloedvatenstelsel

Slide 3 - Sleepvraag

Onderdelen ademhalingsstelsel
neusholte
luchtpijp
long
middenrif
huig
slokdarm
longblaasje

Slide 4 - Sleepvraag

Het ademhalingsstelsel= het respiratoire systeem
bestaat uit een reeks organen en structuren die betrokken zijn bij het proces van ademhalen.
In je lichaam worden voedingsstoffen verbrand in je cellen en hiervoor hebben ze zuurstof nodig. Die zuurstof krijg je binnen door adem te halen, zodat het via bloed door je lichaam kan worden getransporteerd.

Slide 5 - Tekstslide

De ademhalingsspieren worden wel tot het ademhalingsstelsel maar niet tot de luchtwegen gerekend. want?

Slide 6 - Open vraag

De bovenste luchtwegen bestaan uit:
• Neusholte en bijholte
• Mondholte
• Keelholte
• Strottenhoofd boven de stembanden

De onderste luchtwegen bestaan uit:
• Strottenhoofd, beneden de stembanden
• Luchtpijp
• Longen

Slide 7 - Tekstslide

De anatomie
De anatomie houdt zich bezig met het bestuderen van de bouw van het menselijk lichaam. Het bestudeert organen en orgaansystemen van het menselijk lichaam.

Slide 8 - Tekstslide

De weg die de lucht aflegt:
De neus met de neusholte (De neusholte is in twee delen verdeeld door het neustussenschot en staat in verbinding met de keelholte en de neusbijholten.) of de mond
De farynx wordt verder onderverdeeld in drie delen: de nasofarynx (de neus-keelholte) ( uitmonding van de buis van Eustachius). Het iets lagere, direct achter de mond gelegen gedeelte heet de orofarynx. Nog iets lager bevindt zich de hypofarynx of laryngofarynx,

Slide 9 - Tekstslide

Waarmee staat de neusholte in verbinding?

A
Alleen met de farynx
B
Met de keelholte en de neusbijholten
C
Alleen met de buis van Eustachius
D
Met de luchtpijp en de bronchiën

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de medische term voor de neus-keelholte?

A
Orofarynx
B
Laryngofarynx
C
Nasofarynx
D
Trachea

Slide 11 - Quizvraag

Welke structuur mondt uit in de nasofarynx?

A
De buis van Eustachius
B
De luchtpijp
C
De slokdarm
D
De tongamandel

Slide 12 - Quizvraag

Welke farynxregio bevindt zich direct achter de mond?
A
Nasofarynx
B
Orofarynx
C
Laryngofarynx
D
Trachea

Slide 13 - Quizvraag

Welke structuur bevindt zich het laagst in de farynx?
A
Nasofarynx
B
Orofarynx
C
Laryngofarynx
D
Buis van Eustachius

Slide 14 - Quizvraag

de weg die de lucht aflecht
• De larynx met de epiglottis (strotklepje) en de glottis (stembanden)

• De trachea (Bij volwassenen is de trachea 10–11 cm. lang. De doorsnede van de trachea is D-vormig. Dit komt door C-vormige kraakbeenstructuren die de trachea openhouden.)

Slide 15 - Tekstslide

Welke structuur sluit de luchtpijp af tijdens het slikken?

A
De glottis
B
De epiglottis
C
De stembanden
D
De trachea

Slide 16 - Quizvraag

Welke structuur bevat de stembanden?

A
De epiglottis
B
De larynx
C
De trachea
D
De orofarynx

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de vorm van de trachea in doorsnede?

A
Rond
B
Ovaal
C
D-vormig
D
Driehoekig

Slide 18 - Quizvraag

de weg die de lucht aflecht
• de carina (de vertakking van de trachea in de rechter en linker hoofdbronchus)
• De bronchi (enkelvoud: bronchus) zijn luchtwegen die tussen de luchtpijp (trachea) en de bronchioli in zitten. Er zijn in het menselijk lichaam twee hoofdbronchi die zich in 5 lobaire bronchiën (voor de twee kwabben van de linkerlong en de drie kwabben van de rechterlong) en uiteindelijk in 19 segmentale bronchiën splitsen (10 rechts en 9 links).


Slide 19 - Tekstslide

Wat is de Carina?
A
Een kraakbeenstructuur die de luchtpijp openhoudt
B
De plek waar de trachea zich splitst in de linker en rechter hoofdbronchus
C
Een klein luchtwegvertakkingspunt in de longen
D
De overgang tussen de larynx en de trachea

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel hoofdbronchi heeft een mens?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 21 - Quizvraag

Welke structuren volgen direct na de segmentale bronchiën?

A
De trachea
B
De bronchioli
C
De carina
D
De alveoli

Slide 22 - Quizvraag

de weg die de lucht aflegd
• De bronchioli
• De alveoli zijn kleine luchtzakjes aan het einde van de bronchiolen.
• Longen
We gaan de longen apart behandelen omdat ze het globale plaatje vormen vanaf de trachea.

















Slide 23 - Tekstslide

Histologie is het Griekse woord voor weefselleer. De histologie onderzoekt de opbouw en de bijzondere functies van weefsel. Het is een speciaal gebied binnen de anatomie. 

Slide 24 - Tekstslide

2.2.1 Neus en Mond:
De binnenkanten van de twee neusholten bekleed met slijmvliezen. In de slijmvliezen bevinden zich de reukreceptoren en meerdere bloedvaten. Verder zorgen de slijmvliezen voor het verwarmen en bevochtigen van de ingeademde lucht. 

Slide 25 - Tekstslide

2.2.1 Neus en Mond:
Ten slotte zijn de slijmvliezen ook weer onder te verdelen in twee soorten:
• Het ademhalingsgedeelte waar de lange trilharen zitten die de ingeademde lucht kunnen filteren. Deze trilharen zorgen ook voor het transporteren van stof, slijm en bacteriën naar de keelholte.
• Het reukgedeelte zit in het bovenste deel van de neus omdat op deze plek reukreceptoren in het slijmvlies zitten. Deze reukreceptoren staan in verbinding met de hersenen om informatie over de geuren door te geven.

Slide 26 - Tekstslide

2.2.1 Neus en Mond:

De binnenzijde van de neusholten zijn, net als de neus, bekleed met slijmvliezen. Tegen de neus opening vinden we voornamelijk meerlagig verhoornd plaveiselepitheel verder door gaat dit over naar meerrijig trilhaar epitheel met veel slijmbekercellen en klieren (= respiratorisch epitheel).

Slide 27 - Tekstslide

2.2.1 de neus en de mond
In de mondholte zelf zit het gebit dat bestaat uit een boven- en onderkaak, ook wel tandenbogen genoemd. In deze tandbogen zitten het tandvlees en de tandkassen met daarin de tanden en de kiezen. Verder bevinden zich in de mondbodem twee speekselklieren met vlak daarboven de tong. De tong bestaat uit spieren en zit met de tongriem aan de mondbodem vast. De tong speelt een belangrijke rol bij het proeven en de articulatie van de spraakklanken.

Slide 28 - Tekstslide

2.2.1 de neus en de mond
Aan de achterkant van de mondholte zitten de voorste en achterste verhemeltebogen en de huig. Vlak bij de verhemeltebogen zitten de keelamandelen. Doordat de keelamandelen uit lymfeweefsel bestaan hebben zij een belangrijke rol in de afweer van ziektekiemen die ingeademd of ingeslikt worden. 

Slide 29 - Tekstslide

Welk type epitheelweefsel bekleedt de neusopening?

A
Meerlagig niet-verhoornd plaveiselepitheel
B
Meerlagig verhoornd plaveiselepitheel
C
Eenvoudig cilindrisch epitheel
D
Meerrijig trilhaarepitheel

Slide 30 - Quizvraag

Naar welk type epitheelweefsel gaat het over bij de overgang van de neusopening naar de binnenkant van de neusholte?

A
Enkelvoudig kubisch epitheel
B
Meerlagig niet-verhoornd plaveiselepitheel
C
Meerrijig trilhaarepitheel met slijmbekercellen
D
Enkelvoudig cilindrisch epitheel

Slide 31 - Quizvraag

Welke cellen in het respiratorisch epitheel zijn verantwoordelijk voor slijmproductie?
A
Trilhaarcellen
B
Slijmbekercellen
C
Basaalcellen
D
Reukreceptorcellen

Slide 32 - Quizvraag

Waar bevindt zich het reukepitheel in de neusholte?

A
In het onderste gedeelte van de neusholte
B
In het middelste gedeelte van de neusholte
C
In het bovenste gedeelte van de neusholte
D
Verspreid over de hele neusholte

Slide 33 - Quizvraag

Welk type epitheelweefsel wordt aangetroffen in het reukepitheel?
A
Meerrijig trilhaarepitheel zonder slijmbekercellen
B
Meerlagig plaveiselepitheel
C
Enkelvoudig cilindrisch epitheel
D
Enkelvoudig kubisch epitheel

Slide 34 - Quizvraag

Welk type epitheelweefsel bekleedt het tandvlees (gingiva)?


A
Enkelvoudig cilindrisch epitheel
B
Meerlagig verhoornd plaveiselepitheel
C
Meerrijig trilhaarepitheel
D
Enkelvoudig kubisch epitheel

Slide 35 - Quizvraag

Uit welk type spierweefsel bestaat de tong voornamelijk?

A
Gladde spiervezels
B
Dwarsgestreepte spiervezels
C
Hartspierweefsel
D
Elastisch spierweefsel

Slide 36 - Quizvraag

2.2.2 Farynx (keelholte):
Nadat de ingeademde lucht de neusholte gepasseerd is komt de lucht in de keelholte. Deze bevindt zich in het onderste gedeelte van het hoofd en bovenin de hals. Met merendeel van de farynx is bedekt met respiratorisch epitheel, behalve de delen die blootstaan aan een direct luchtstroom, hier vinden we een meerlagig verhoornd plaveiselepitheel ( gedeelte dicht bij de mond). Het bindweefsel onder het epitheel is vrij dicht en bevat veel elastische vezels.

Slide 37 - Tekstslide

Welk type epitheel bedekt het grootste deel van de farynx?
A
Meerlagig niet-verhoornd plaveiselepitheel
B
Meerrijig trilhaarepitheel (respiratorisch epitheel)
C
Enkelvoudig kubisch epitheel

Slide 38 - Quizvraag

de trachea
Bij volwassenen is de trachea 10–11 cm. lang. De doorsnede van de trachea is D-vormig. Dit komt door C-vormige kraakbeenstructuren die de trachea openhouden. De afstand tussen de ringen is ongeveer 0,5 cm.

Slide 39 - Tekstslide

de trachea

De trachea is bekleed met respiratorisch epitheel de trilharen hebben een slag richting farynx ter bescherming. Deze haartjes zijn zeer gevoelig. Als een voorwerp in de luchtpijp terechtkomt, wordt direct een signaal naar de hersenen gestuurd, waarna de luchtpijp wordt gereinigd door hoesten.

Slide 40 - Tekstslide

de trachea


Onder het epitheel gelegen cel rijke bindweefsel met veel elastische vezels. De talrijk seromukeuze kliertjes zijn gelegen veel dieper in de wand, daarbuiten ligt het hyalien kraakbeen. De kraakbeen ringen worden door een laag fibro-elastisch weefsel bij elkaar gehouden.

Slide 41 - Tekstslide

de trachea




Het spierweefsel bevat zowel longitudinale als transversale bundels. Bij de ademhalingsbeweging wordt de trachea door deze spieren ritmisch verkort en vernauwd

Slide 42 - Tekstslide

wat is het respiratoir epitheel?

Slide 43 - Open vraag

Waarom heeft de trachea een D-vormige doorsnede?

A
Door de aanwezigheid van elastische vezels
B
Door C-vormige kraakbeenstructuren
C
Door longitudinale spierbundels
D
Door seromukeuze kliertjes

Slide 44 - Quizvraag

Wat is de functie van de trilharen in het respiratorisch epitheel?

A
Slijm en deeltjes richting de farynx transporteren
B
Voedingsstoffen opnemen
C
Zuurstof opnemen
D
De luchtpijp openhouden

Slide 45 - Quizvraag

Waar bevinden zich de seromukeuze kliertjes in de wand van de trachea?

A
In het epitheel
B
Net onder het epitheel
C
Dieper in de wand
D
In de kraakbeenringen

Slide 46 - Quizvraag

Welke spierbundels zijn aanwezig in de wand van de trachea?

A
Alleen longitudinale bundels
B
Alleen transversale bundels
C
Longitudinale en transversale bundels
D
Geen spierbundels

Slide 47 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de trachea tijdens de ademhaling?

A
De trachea blijft altijd op dezelfde lengte
B
De trachea wordt ritmisch verkort en vernauwd
C
De trachea wordt langer en breder
D
De trachea wordt afgesloten door de spieren

Slide 48 - Quizvraag

 Bronchiën tot alveoli
De bronchiën zijn van binnen bekleed met respiratorisch epitheel. Verder bevat het kraakbeenschijfjes en bestaat het uit bindweefsel en glad spierweefsel. Glad spierweefsel ontspant zich bij inademing en strekt zich bij uitademing.


Slide 49 - Tekstslide

 Bronchiën tot alveoli
Ingeademde kleine voorwerpen zoals pinda's komen meestal in de rechter hoofdbronchus terecht, doordat die iets steiler naar beneden loopt dan de linker. Doordat de long of een deel ervan als gevolg hiervan geen lucht meer krijgt, kan deze samenvallen (collaps). Deze aandoening wordt (long)atelectase genoemd.


Slide 50 - Tekstslide

 Bronchiën tot alveoli
Kleinere deeltjes zoals stof en roet worden door de macrofagen opgenomen en vervoerd naar het interlobulair weefsel.
Hoe kleiner de bronchiën worden hoe onregelmatiger de kraakbeen platen worden, het gladspierweefsel wordt hier spiraalsgewijs gerangschikt. 


Slide 51 - Tekstslide

 Bronchiën tot alveoli
Verder door verdwijnt het kraakbeen helemaal en wordt de spierlaag relatief dikker. Hier rondom liggen veel elastische vezels en veel seromukeuze klieren. Ook komen er veel lymfocyten voor.


Slide 52 - Tekstslide

 Bronchiën tot alveoli
De brochioli (d < 1 mm) hebben geen kraakbeen of klieren meer in de wand. Het epitheel gaan van meerlagig naar eenlagig.
Aan de uiteinde vinden we de alveoli waar bij de scheiding tussen het alveolair lummen en het lumen van de capilaire zo dun geworden is dat het O2 en de CO2 er kunnen door migreren.


Slide 53 - Tekstslide

Waarmee zijn de bronchiën aan de binnenkant bekleed?
A.
B. Respiratorisch epitheel

A
Cilindrisch epitheel zonder trilharen
B
Meerrijig trilhaarepitheel
C
Meerlagig plaveiselepitheel

Slide 54 - Quizvraag

Welk weefsel ontspant zich bij inademing en trekt samen bij uitademing in de bronchiën?
A
Kraakbeenweefsel
B
respiratoir epitheel
C
Glad spierweefsel
D
Bindweefsel

Slide 55 - Quizvraag

Wat is de term voor het samenvallen van een deel van de long doordat er geen lucht meer bij kan?
A
Bronchitis
B
Longembolie
C
Emfyseem
D
Atelectase

Slide 56 - Quizvraag

Wat gebeurt er met het kraakbeen naarmate de bronchiën kleiner worden?
A
Het kraakbeen wordt steeds dikker
B
Het kraakbeen blijft gelijk
C
Het kraakbeen verdwijnt uiteindelijk
D
Het kraakbeen verandert in bot

Slide 57 - Quizvraag

Hoe wordt het glad spierweefsel gerangschikt naarmate de bronchiën kleiner worden?
A
Longitudinaal
B
In spiraalvorm
C
Radiaal
D
Kriskras door elkaar

Slide 58 - Quizvraag

Wat gebeurt er met het epitheel in de bronchioli?

A
Het blijft meerlagig
B
Het verandert van cilindrisch naar plaveisel
C
Het verandert van meerlagig naar eenlagig
D
Het verdwijnt volledig

Slide 59 - Quizvraag

Waar vindt de gasuitwisseling (O₂ en CO₂) plaats?
A
In de bronchiën
B
In de bronchioli
C
In de alveoli
D
In de trachea

Slide 60 - Quizvraag

Fysiologie



Studie van de normale functies en processen van levende organismen

Slide 61 - Tekstslide

Belangrijkste Functies van de Neus
Ademhaling
Reukvermogen
Vorming van klanken (spraak)

Slide 62 - Tekstslide

de neus en de mond
Ademhaling via de Neus
Neus bevochtigt en verwarmt de ingeademde lucht
Neus filtert de lucht met behulp van trilharen
Mondholte doet dit niet: kans op uitdroging en onvoldoende filtering
Afvoer van Slijm en Traanvocht
Slijm uit de neusbijholten wordt afgevoerd naar de keelholte
Traanvocht wordt via de neus afgevoerd

Slide 63 - Tekstslide

de neus en de mond
Neusbijholten
Meerdere holten gevuld met lucht
In verbinding met neus- en keelholte via nauwe buisjes
Functie: afvoer van vocht naar neus- en keelholte

Slide 64 - Tekstslide

de neus en de mond
Mond staat direct in contact met de luchtpijp
Niet ideaal: onvoldoende bevochtiging en verwarming
Geen trilharen voor filtering
Uitdroging van mondslijmvliezen
Achterkant van de Mondholte
Voorste en achterste verhemeltebogen
Huig (rol bij slikken en articulatie van klanken)
Keelamandelen (bestaan uit lymfeweefsel, rol in afweer tegen ziektekiemen)

Slide 65 - Tekstslide