Ondersteunen van een gemeenschappelijk huishouden

Ondersteunen van een gemeenschappelijk huishouden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Ondersteunen van een gemeenschappelijk huishouden

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het belang van schoonmaken?
A
mensen voelen zich prettig in een ruimte
B
voor een luxere en rijkere uitstraling
C
Het zorgt ervoor dat ruimtes geïsoleerd zijn tegen kou
D
hygiëne

Slide 2 - Quizvraag

Uit welke groepen bestaat vuil?
A
oplosbaar vuil, aansluitend vuil.
B
gehecht, ingedrongen, onzichtbaar vuil.
C
Losliggend, licht gehecht, sterk gehecht, ingedrongen en onzichtbaar vuil
D
chemisch vuil.

Slide 3 - Quizvraag

Wie maakt er schoon binnen de organisatie?
A
Schoonmaker
B
Cliënt
C
Begeleider
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van schoonmaken?
A
Droog, klamvochtig, nat schoonmaken, desinfecteren.
B
Desinfecteren, Droog, klamvochtig, nat schoonmaken.
C
Droog, nat, klamvochtig schoonmaken. Desinfecteren.
D
Nat, klamvochtig, droog en desinfecteren.

Slide 5 - Quizvraag

welke materialen en middelen gebruik je bij schoonmaken?
A
Je gebruikt een blauwe schoonmaakemmer voor reinigen toilet
B
Je gebruikt een stofwisser om tapijt stofvrij te maken.
C
Je hebt geen schoonmaakmiddel nodig bij een microvezeldoek
D
schuurmiddel gebruik je alleen bij harde oppervlakken

Slide 6 - Quizvraag

welke bewering over schoeisel zijn juist.
A
Klittenband is een goed alternatief voor veters
B
Cliënt hebben allemaal hetzelfde soort schoeisel aan.
C
een goede schoen verkleint de kans op rugklachten
D
goed schoeisel heeft een dikke, stugge zool

Slide 7 - Quizvraag

hoe vaak verschoon je het bed?
A
dagelijks
B
een- of tweekelijks
C
maandelijks
D
om de 3 weken

Slide 8 - Quizvraag

hoe vaak was je een molton uit?
A
dagelijks
B
maandelijks
C
2 weken
D
1 week

Slide 9 - Quizvraag

De koelkast is meestal tussen de?
A
3 en 4 graden
B
4 en 5 graden
C
1 en 2 graden
D
1 en 3 graden

Slide 10 - Quizvraag

Waar leg je de groente neer?
A
buiten de koelkast groente mand
B
waar ruimte is in de koelkast.
C
onder in de koelkast la
D
alle antwoorden zijn onjuist

Slide 11 - Quizvraag