2 vmbo-bk 6.3 Erfelijkheid en evolutie: Geslachtelijke voortplanting

6.3 Geslachtelijke voortplanting
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6.3 Geslachtelijke voortplanting

Slide 1 - Tekstslide

wat gaan we vandaag doen?
herhaling vorige les: 6.2 Erfelijke eigenschappen
leerdoelen vandaag
nieuwe theorie: 6.3 Geslachtelijke voortplanting
zelf aan de slag
herhalen leerdoelen

Slide 2 - Tekstslide

heeft een lichaamscel van een mens 46 chromosomen?
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quizvraag

hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een eicel van de mens
A
15
B
23
C
30
D
46

Slide 4 - Quizvraag

verandert bij celdeling de informatie voor erfelijke eigenschappen?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

John heeft veel getraind. Zijn spieren zijn dikker geworden. Wat is er bij John veranderd?
A
alleen zijn fenotype
B
alleen zijn genotype
C
zowel zijn genotype als fenotype

Slide 6 - Quizvraag

Michelle en Nico praten over chromosomen. Michelle zegt dat chromosomen lange dunne draden zijn. Nico zegt dat chromosomen veel genen bevatten. Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
alleen Nico
B
Alleen Michelle
C
zowel Nico als Michelle

Slide 7 - Quizvraag

het klein robertskruid is een plant.
De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein robertskruid?
A
8
B
16
C
32

Slide 8 - Quizvraag

Hugo en Kevin hebben een discussie over erfelijke informatie. Hugo zegt: "je genotype verandert als je ouder wordt"
Kevin zegt: "de info voor je oogkleur bevindt zich alleen in de cellen van je oog".
Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
alleen Hugo heeft gelijk
B
Alleen Kevin heeft gelijk
C
Hugo en Kevin hebben geen van beiden gelijk.
D
Hugo en Kevin hebben allebei gelijk

Slide 9 - Quizvraag

herhalen 6.2 Erfelijke eigenschappen
Ieder mens heeft duizenden eigenschappen.
De erfelijke informatie over deze eigenschappen liggen in de chromosomen/DNA

Een mens heeft 46 chromosomen. Deze liggen in paren in het DNA (2x23 = 46). (= in tweetallen)

Slide 10 - Tekstslide

herhalen 6.2 Erfelijke eigenschappen
Ook in de kernen van geslachtscellen (eicellen en zaadcellen) komen chromosomen voor.
In geslachtscellen komen de chromosomen NIET in paren voor, maar enkelvoudig

Een eicel of een zaadcel bevat dus 23 chromosomen
(de helft van 46)

Slide 11 - Tekstslide

leerdoelen vandaag (6.3)
Aan het einde van de les:
- kan je omschrijven wat geslachtelijke voortplanting is
- kan je uitleggen wanneer het genotype van een organisme ontstaat
- kun je omschrijven dat variatie in genotypen ontstaat door geslachtelijke voortplanting

Slide 12 - Tekstslide

6.3 Geslachtelijke voortplanting
In de vorige les heb je gezien dat:
- een lichaamscel van een mens 46 chromosomen bevat
- een zaadcel en een eicel van een mens 23 chromosomen bevat (de helft van 46)

Slide 13 - Tekstslide

6.3 Geslachtelijke voortplanting
Bij geslachtelijke voortplanting versmelten 2 geslachtscellen (een eicel en een zaadcel). Dit noem je bevruchting.

De celkernen van de eicel en de zaadcel versmelten en er ontstaat een lichaamscel. Deze deelt zich een aantal keer: er ontstaat een klompje cellen.

Hierdoor ontstaat een nieuw organisme (een nakomeling).

Slide 14 - Tekstslide

6.3 Geslachtelijke voortplanting
Bij de bevruchting van een eicel versmelten de celkernen van de eicel en de zaadcel. De chromosomen van de eicel en de zaadcel komen dan ook bij elkaar. Ze gaan in paren (tweetallen) naast elkaar liggen.

eicel (23 chromosomen) + zaadcel (23 chromosomen) = lichaamscel (46 chromosomen)


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

6.3 Geslachtelijke voortplanting
Van elk chromosomenpaar is er 1 chromosoom afkomstig van de vader (zaadcel) en 1 chromosoom van de moeder (de eicel).

De nakomelingen hebben erfelijke eigenschappen van zowel de vader als de moeder.

Slide 17 - Tekstslide

6.3 Geslachtelijke voortplanting
even herhalen:
genotype = de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme; deze informatie liggen in genen in de chromosomen

Het genotype van een organisme ontstaat op het moment van de bevruchting.
Het genotype verandert daarna NIET meer.
Het fenotype (het uiterlijk) van een organisme verandert daarna nog WEL.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

6.3 Geslachtelijke voortplanting
Bij de bevruchting komen chromosomen en genen bij elkaar.
Het genotype van een kind is anders dan dat van de ouders.

Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan dus nakomelingen met nieuwe genotypen.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

VRAGEN??

Slide 23 - Tekstslide

zelf aan de slag
6.3 Geslachtelijk voortplanting: lees de tekst en maak de opdrachten:

opdracht 13 t/m 16 maken

Slide 24 - Tekstslide

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je omschrijven wat geslachtelijke voortplanting is
- kan je uitleggen wanneer het genotype van een organisme ontstaat
- kun je omschrijven dat variatie in genotypen ontstaat door geslachtelijke voortplanting

Slide 25 - Tekstslide