Nederlands Spelling Werkwoordspelling

Nederlands 
Hoofdstuk 3 Spelling)
Werkwoordspelling..
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Hoofdstuk 3 Spelling)
Werkwoordspelling..

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Aan het einde van de les kun je het schema voor de werkwoordspelling gebruiken voor het correct spellen van werkwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is goed?
A
Hij verteld een verhaal
B
Hij vertelt een verhaal
C
Hij heeft een verhaal vertelt
D
Hij heefd een verhaal verteld

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Stam en ik-vorm
Infinitief
Stam
Ik-vorm
vinden
vind
(ik) vind
lopen
lop
(ik) loop
vallen
vall
(ik) val
beloven
belov
(ik) beloof

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

geloven
A
gelov - geloof
B
gelof - geloof
C
gelov - geloov
D
geloov - geloof

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

blozen
A
bloos-bloos
B
bloz-bloos
C
bloz-bloz
D
bloz-blos

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

kopiëren
A
kopie - kopieer
B
kopiër - kopiër
C
kopiër - kopieer
D
kopieer - kopieer

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dus!
De persoonsvorm vind je door:
De zin vragend te maken 
De zin in een andere tijd te zetten 
meervoud of enkelvoud maken van de zin 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Wat is niet goed gespeld?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
Werkwoorden die van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
B
Werkwoorden die niet van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
C
Werkwoorden die aangeven dat een onderwerp sterk is.
D
Woorden die met 'sterk zijn' te maken hebben.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet?

Slide 24 - Woordweb


Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (beantwoorden) alle vragen correct.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Simone (geven) de collectant vijf euro.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Rodney (zingen) hartstikke vals.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (landen) op Schiphol.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Ik heb (schaatsen).

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

GELEERD?

- je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling
spelling: werkwoordspelling

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Huis) werk
  • Maken voor Nederlands: Hoofdstuk 5 (Grammatica en Spelling) 
  • blz. 183 opdracht 11, 13, 14, 15, K:16
  • Maken voor SLB/mentor uur: in Qompas t/m stap 3
  • Het 6e uur les in het restaurant, geen online les

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie
Lesdoelen behaald?
Aan het einde van de les kun je het schema voor de werkwoordspelling gebruiken voor het correct spellen van werkwoorden.
Hoe ging de les? Wat kan er anders?

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies