3 havo beeldspraak

Beeldspraak
3 havo
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
3 havo

Slide 1 - Tekstslide

Zij is het derde wiel aan de wagen

Slide 2 - Tekstslide

Vergelijking
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin en worden meestal aan elkaar gekoppeld met het woord 'als'     (object en beeld)
Hij                  ziet zo bleek als een lijk.
werkelijkheid                            beeld
object

Slide 3 - Tekstslide


Dat meisje
is zo onschuldig als    een lammetje

werkelijkheid                                               beeld

Slide 4 - Tekstslide

Metafoor  
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Slide 5 - Tekstslide

Metafoor
Dat schaap is er alweer ingetrapt.

Een reus van een kerel.

De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (verminderen)

Het regent klachten bij de zorginstelling.

Slide 6 - Tekstslide

Hoge bomen vangen veel wind

Slide 7 - Tekstslide

Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.

Hoge bomen vangen veel wind. 
Het gevaar loerde op elke straathoek.  
De toekomst lacht je toe.
De huilende wind.

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling
Een woord, of deel van de zin wordt letterlijk herhaald. 

– Plus geeft meer, veel meer.

Slide 9 - Tekstslide

Opsomming
Een reeks van woorden (die niet perse iets met elkaar te maken hoeven te hebben). 

– Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder (uit een liedtekst van Ramses Shaffy)

Slide 10 - Tekstslide

Drieslag
Een bijzondere opsommingen van drie woorden, zinnen of zinsdelen die altijd in dezelfde volgorde staan: 
– Bloed, zweet en tranen
- Ik kwam, ik zag, ik overwon

Slide 11 - Tekstslide

Climax
Een steeds sterker wordende reeks:
– Je hebt goed, je hebt beter, je hebt het beste (reclame van een advocatenkantoor)

Slide 12 - Tekstslide

Omgekeerde climax
een steeds zwakker wordende reeks:
– Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, ach, best wel goed eigenlijk.

Slide 13 - Tekstslide

Tegenstelling
– Vierkant in de fles, rond op de tong (reclame van jeneverproducent)

Slide 14 - Tekstslide

Even de neuzen tellen.

Slide 15 - Tekstslide

Metonymie

De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.

1   Je noemt een deel in plaats van het geheel

     Even de neuzen tellen
2  Je noemt het geheel in plaats van een deel
     Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK.

Slide 16 - Tekstslide

Metonymie 
3    Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp
      Hij won goud
4   Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het
      product dat daarmee verbonden is. 
     Ik eet het liefst Edammer


Slide 17 - Tekstslide

Metonymie 
5   Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar
      zijn. 
     De zaal gaf een enorm applaus.
6    Je noemt de producent, maar je bedoelt het product:
      Mijn Nikes aantrekken
7   Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon
     Die lange

Slide 18 - Tekstslide

Hyperbool
De inhoud van de mededeling wordt enorm vergroot.

Hij barst van het geld.
Ik word stapelgek van die man.
Ik verveel me dood.
Ik wacht al eeuwen

Slide 19 - Tekstslide

Het lijkt alsof het een beetje heeft geregend.

Slide 20 - Tekstslide

Understatement
- Met een understatement zwak je de mededeling af.
- Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in
   werkelijkheid.

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeelden understatement
- Als je een één voor die toets hebt gekregen, zul je wel een paar
  foutjes gemaakt hebben.
- Die regisseur heeft met zijn speelfilms ongetwijfeld een paar   
  centjes verdiend.
- Mijn steenrijke oom heeft een stulpje aan de Rivièra gekocht. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Eufemisme
- Een eufemisme is een manier om iets verzacht uit te drukken. - Door een eufemisme te gebruiken kan je iets wat onaardig is 
  zeggen of schrijven zonder dat het onaardig, gruwelijk of vies
  klinkt. 
- Wij hebben thuis een interieurverzorgster (is een schoonmaakster)
- Ik ga het kleinste kamertje bezoeken (naar het toilet)


Slide 24 - Tekstslide

Voorbeelden eufemisme
- Volgens mij is er aan jou een steekje los! 
- De dierenarts heeft de hond laten inslapen.
- De directie wil het personeelsbestand afslanken.
- Hij is een bekende van de politie.
- Hij heeft te diep in het glaasje gekeken.
- Mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt.

Slide 25 - Tekstslide

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 26 - Quizvraag

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
-

Slide 27 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak herken je? De samenleving is ziek.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 28 - Quizvraag

'Zij zingt als een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 29 - Quizvraag

'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
hyperbool
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 30 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak? Mijn ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven voor mij.
A
personificatie
B
vergelijking
C
metafoor
D
-

Slide 31 - Quizvraag

Hij zegt dat hij op het mooiste plekje van Nederland woont.
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
tautologie
D
pleonasme

Slide 32 - Quizvraag

Je wilt later toch goed verdienen?
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
retorische vraag
D
tautologie

Slide 33 - Quizvraag

Hij is altijd en eeuwig te laat.
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
opsomming
D
tautologie

Slide 34 - Quizvraag

Die roze frambozen zien er lekker uit.
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
retorische vraag
D
pleonasme

Slide 35 - Quizvraag

Nu is het nog droog, maar straks krijgen we beslist regen.
A
tegenstelling
B
overdrijving
C
herhaling
D
pleonasme

Slide 36 - Quizvraag

We hebben onze hond laten inslapen.
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
woordspeling

Slide 37 - Quizvraag

Wis en waarachtig ga ik vanavond op de tv die wedstrijd bekijken.
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
tautologie

Slide 38 - Quizvraag

Het lijkt mij geen slecht idee om volgende week lekker uit eten te gaan.
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
tautologie

Slide 39 - Quizvraag

De burgemeester had thuis een Picasso hangen.
A
metafoor
B
metoniem
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 40 - Quizvraag

Na een geweldige gitaarsolo zei mijn vriend: 'Die gitarist kan wel een aardig deuntje spelen, nietwaar?'
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
tautologie

Slide 41 - Quizvraag

Als kapper is hij de geknipte persoon om de zaak over te nemen.
A
understatement
B
eufemisme
C
litotes
D
woordspeling

Slide 42 - Quizvraag

En de allerlaatste vraag... 

Slide 43 - Tekstslide

Na het besluit om de subsidie te halveren stond de hele club op zijn kop.
A
understatement
B
eufemisme
C
overdrijving
D
woordspeling

Slide 44 - Quizvraag