Havo 3 Unit 2 Lesson 6

Havo 3 Unit 2 Lesson 6
Miss Brands
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Havo 3 Unit 2 Lesson 6
Miss Brands

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson
Recap Possessive and Conjunctions

Unit 2 Lesson 6
Exc 1 as a class, exc 2 on your own

Next lesson: 2.7 + prepare SO Writing (15-11)
Test on Monday (13-11)

Slide 2 - Tekstslide

Recap
Possessive

Slide 3 - Tekstslide

What does it mean when I use a possessive?
A
Het geeft aan dat iemand iets bezit
B
Het geeft aan dat iemand een schuld heeft
C
Het geeft aan dat iemand bezeten is
D
Het geeft aan dat er twee tijden in één zin zijn

Slide 4 - Quizvraag

When do I use 's ?
A
Bij zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud
B
Bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud

Slide 5 - Quizvraag

What is the correct sentence?
(De auto van mijn vader is buiten.)
A
My dads car is outside.
B
My dad s car is outside.
C
My dad's car is outside.
D
My dads' car is outside.

Slide 6 - Quizvraag

What is the correct sentence?
(Ik heb de riem van de hond.)
A
I've got the dog s leash.
B
I've got the dog's leash.
C
I've got the dogs' leash.
D
I've got the dogs leash.

Slide 7 - Quizvraag

What sentence is correct?
(De ouders van die kinderen zijn rijk.)
A
Those childrens' parents are rich.
B
Those childrens parents are rich.
C
Those children parents are rich.
D
Those children's parents are rich.

Slide 8 - Quizvraag

What sentence is correct?
(De fiets van Tess is gisteren gestolen.)
A
Tess bike was stolen yesterday.
B
Tess' bike was stolen yesterday.
C
Tess's bike was stolen yesterday.
D
Tess her bike was stolen yesterday.

Slide 9 - Quizvraag

When do I use ' ?
A
Bij zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud
B
Bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud
C
Bij zn's in het meervoud die eindigen op -s

Slide 10 - Quizvraag

What sentence is correct?
(De mening van je ouders is belangrijk.)
A
Your parents' opinion is important.
B
Your parents's opinion is important.
C
Your parent' opinion is important.
D
Your parent's opinion is important.

Slide 11 - Quizvraag

How do you say:
Zet je fiets aan de achterkant van het huis ?
A
Put your bike at the back's house.
B
Put your bike at the back of the house.

Slide 12 - Quizvraag

How do you say:
John woont in de stad New York.

A
John lives in the city's New York.
B
John lives in the city of New York.

Slide 13 - Quizvraag

Recap
Conjunctions
(the hardest part of grammar this year, remember?)

Slide 14 - Tekstslide

What are conjunctions?

Slide 15 - Open vraag

What does this word mean?
(al) though
A
dus
B
zodat
C
hoewel
D
aangezien

Slide 16 - Quizvraag

What does this word mean?
until
A
tot(dat)
B
terwijl
C
toen
D
als

Slide 17 - Quizvraag

What does this word mean?
yet
A
toen
B
terwijl
C
(en) toch
D
aangezien

Slide 18 - Quizvraag

What does this word mean?
because of
A
omdat
B
vanwege
C
daarom
D
want

Slide 19 - Quizvraag

Time to get to work!
Unit 2 Lesson 6
Read texts on page 83
Exc 1 as a class
Exc 3 on your own (yes, skip exc 2)

Done? Let me check on your weektaak! 
Not done? Homework!

Next lesson: 2.4 exc 1 u/i 12

Slide 20 - Tekstslide