3 havo voorbereiden pto 2 les 17 en 18 argumentatie

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

doen met les mee
maken les zelfstandig

Slide 2 - Tekstslide

Ik weet wat een standpunt is
Ik weet wat een standpunt is.
Ik weet niet wat een standpunt is

Slide 3 - Poll

Wat weet je nog?
Wat is een ander woord voor
'standpunt'

Slide 4 - Open vraag

Een mening

Een mening is wat een persoon van iets vindt.
Meningen verschillen vaak. 
De één vindt sushi lekker, de ander vindt dat niet. Dat zijn meningen. 
Andere woorden voor mening zijn: standpunt, oordeel, opinie en opvatting.

Slide 5 - Tekstslide

Lees de tekst zorgvuldig door. Ik stel straks vragen.

Slide 6 - Tekstslide

Ik vind dat spelers met een beter uithoudingsvermogen beter voetballen.
A
positief standpunt
B
negatief standpunt
C
twijfelstandpunt

Slide 7 - Quizvraag

Conditietraining zou een oplossing kunnen zijn.
A
positief standpunt
B
negatief standpunt
C
twijfelstandpunt

Slide 8 - Quizvraag

Tactisch inzicht wordt zwaar overschat. Mannen kunnen niet voetballen.
A
positief standpunt
B
negatief standpunt
C
twijfelstandpunt

Slide 9 - Quizvraag

Ik weet wat een standpunt is
Ik weet wat een standpunt is.
Ik weet niet wat een standpunt is

Slide 10 - Poll

Ik weet wat een argument is
Ik weet wat een argument is.
Ik weet niet wat een argument is

Slide 11 - Poll

Wat is het argument ?
Ik ga morgen naar de bioscoop, want er draait een leuke film.
A
Ik ga morgen naar de bioscoop
B
er draait een leuke film.

Slide 12 - Quizvraag

ARGUMENT

- Reden: waarom je iets vindt



Als je een mening hebt over iets, dan moet je altijd één of meerdere argumenten noemen:
   - Ik vind dit zo, omdat……….
   - Ik vind dit ,want……..

 (want en omdat zijn signaalwoorden)

Slide 13 - Tekstslide

Iedereen moet een schooluniform aan, want dan wordt er minder gepest.
A
Iedereen moet een schooluniform aan
B
dan wordt er minder gepest.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het argument ?
Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden.
A
Omdat gokken verslavend is
B
moet het verboden worden.

Slide 15 - Quizvraag

Een argument
  • Argumenten gebruik je om je mening te onderbouwen.
  • Kortom: Wat zijn jouw redenen om de mening te vormen die je hebt. 
  • Een argument herken je vaak aan de signaalwoorden: omdat, want , doordat, immers en namelijk.

Slide 16 - Tekstslide

Ik eet geen pindakaas, want ik ben allergisch voor pinda’s
A
Ik eet geen pindakaas
B
ik ben allergisch voor pinda’s

Slide 17 - Quizvraag

Ik kan een argument herkennen. Ik let op de signaalwoorden.
Ik weet wat een argument is en ik herken het argument
Ik weet niet wat een argument is en herken het argument niet
ik weet wat een argument is maar ik herken het argument niet

Slide 18 - Poll

Slide 19 - Tekstslide

leer de tekst van Kern
wat is een argument. Een argument is een mening van jou of van iemand anders. 
Hoe herken je een argument? Je herkent een argument door de woorden want, omdat , doordat

Slide 20 - Tekstslide

Ik weet wat een feit is
Ik weet wat een feit is.
Ik weet niet wat een feit is

Slide 21 - Poll

Is er sprake van een feit?
Popartiesten verdienen per definitie veel geld.

Slide 22 - Open vraag

Is er sprake van een feit?
Geluk leidt tot succes en niet andersom.

Slide 23 - Open vraag

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of onwaar is


Controleerbaar

Je kunt altijd controleren of een feitenuitspraak waar of niet waar is

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Ik weet het verschil tussen enkelvoudig argumentaties en meervoudige argumenties
Ja, ik weet het verschil tussen enkelvoudig en meervoudig
Nee, ik weet het verschil niet tussen enkelvoudig en meervoudig

Slide 26 - Poll

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide


A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie

Slide 29 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie

Slide 30 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie

Slide 31 - Quizvraag


A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie

Slide 32 - Quizvraag

Klaar?
Maak NUMO

Heb je nog vragen? Stel die aan mij!

Slide 33 - Tekstslide