Woordsoorten leren blz. 217
Maken opdr. 3 t/m 5
Vragende vnw: wie, wat, welke en wat voor (één)
(aanw. vnw):deze en die (bij de-woorden)
dit en dat (bij het-woorden)
Deze aanwijzende voornaamwoorden staan vóór het zelfstandige naamwoord.
bijvoorbeeld: deze jas , die poes, dit huis, dat dorp.