Les 10-12-2020, theorie 4.1 en 4.2

Planning voor de les:
5 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
2 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
22 minuten: uitleg 
15 minuten: ZML!!
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
5 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
2 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
22 minuten: uitleg 
15 minuten: ZML!!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat ga je leren?
  • Tabellen en grafieken lezen.
  • Verhoudingen bepalen.
  • Indexcijfers berekenen.
  • Procenten berekenen.

Slide 3 - Tekstslide

Verhoudingen, indexcijfers en procenten
In een bedrijf reken je vaak met grote getallen: grote bedragen of grote verkochte artikelen.


Grote getallen zijn niet gemakkelijk met elkaar te vergelijken. Daarom worden ze vaak teruggerekend naar:
- Verhoudingen, procenten of indexcijfers

Slide 4 - Tekstslide

Verhouding
De verhouding meisjes : jongens = 
  • 5 : 4 
of
  • 5
       4

 

Slide 5 - Tekstslide

Verhouding
w
Je ziet het volgende:

Slide 6 - Tekstslide

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 7 - Tekstslide

VUISTREGEL
INDEXCIJFER VAN HET BASISJAAR IS ALTIJD 100

Slide 8 - Tekstslide

Indexcijfer bereken
VOORBEELD:
De prijs van een t-shirt was in 2010 € 12,50 (basisjaar).
 In 2015 € 14,75.  Bereken het indexcijfer van 2015.

  • basisjaar 2010 € 12,50  nieuw getal 2015 € 14,75
  • € 14,75 : € 12,50 x 100 = 118 (indexcijfer)

Slide 9 - Tekstslide

Indexcijfer berekenen
= Grote getallen die zijn teruggerekend naar kleinere getallen, waarbij het basisgetal gelijk is aan 100.




148.972,21 / 73.812,54 x 100 = 202
125.951,30 / 73.812,54 x 100 = 171
51.263,95 / 73.812,54 x 100 = 69

Slide 10 - Tekstslide


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 11 - Quizvraag

Hoe bereken je het indexcijfer van 2015?

Basisjaar 2014 = 100 = € 2,75
2,51/2,75 *100 = 91

Slide 12 - Tekstslide

Procenten
= De verhouding tussen een deel en het geheel, waarbij je het geheel 100% noemt. 

Formule = deel / geheel x 100

Voorbeeld 1: Er werken ongeveer 400.000 mensen in de bouw. Hiervan zijn er 20.000 vrouw. Hoeveel procent is dat?
Percentage vrouwen = 20.000 / 400.000 x 100 = 5%

Voorbeeld 2: Er werken ongeveer 110.000 vrouwelijke en 18.000 mannelijke leerkrahcten in het basisonderwijs. Hoeveel procent is vrouw?
Percentage vrouwen = 110.000 / 128.000 x 100 = 85%

Slide 13 - Tekstslide

Procenten
= De verhouding tussen een deel en het geheel, waarbij je het geheel 100% noemt. 

Procentuele toename = (nieuw - oud) / oud x 100

Voorbeeld 1: in het schooljaar 2010-2011 zaten er ongeveer 940.000 leerlingen op een middelbare school. In het schooljaar 2014-2015 is dat aantal toegenoen tot ongeveer 980.000 leerlingen. Hoe groot is de percentuele toename? 
Procentuele toename = (980.000 - 940.000) : 940.000 x 100 = 4,3%

Slide 14 - Tekstslide

Procenten
De netto-verkoopprijs van een artikel is €7,56. Het btw-percentage is 21%. Bereken de bruto-verkoopprijs.

= 7,56 : 100 x 121 = €9,15

Slide 15 - Tekstslide

Stel, je inkomen per maand is € 250. Je geeft € 50 uit aan kleding. Hoeveel procent van je inkomen geef je uit aan kleding?

Slide 16 - Open vraag

Uitwerking
WAT wil je weten in procenten? € 50
WAARVAN wil je dit weten? € 250
50 : 250 = 0,2
0,2 x 100 = 20%

Slide 17 - Tekstslide

Amy spaart per maand € 7. Dat is 35% van haar zakgeld. Bereken
hoeveel zakgeld Amy per maand krijgt.


timer
1:00

Slide 18 - Open vraag

Uitwerking






                                                              : 35                         x 100
Bedrag
7 euro
0,2 euro
20 euro
Percentage
35%
1%
100%

Slide 19 - Tekstslide

Met welke formule bereken je de stijging, groei, afname of daling in procenten?
A
nieuw-oud : oud x 100
B
(nieuw-oud) : oud x 100
C
(oud - nieuw) : 100
D
(deel : geheel) x 100

Slide 20 - Quizvraag

4.2 Tabellen
Enkelvoudige tabel                                  Samengestelde tabel

Slide 21 - Tekstslide

4.2 Grafieken
Cirkeldiagram

Slide 22 - Tekstslide

Totaal zitten er 8000 dieren in de opvang.
Hoeveel katten zijn dit?

Slide 23 - Open vraag

cirkeldiagram

Totaal zitten er 8000 dieren in de opvang.
Hoeveel katten zijn dit?

8000 / 100% x 44% = 
3.520 katten!

Slide 24 - Tekstslide

Een cirkeldiagram is verdeelt in:
A
Legenda
B
Diagrammen
C
Grafen
D
Sectoren

Slide 25 - Quizvraag

Staafdiagram

Slide 26 - Tekstslide

Hoeveel koffie/thee wordt er meer verkocht dan cola?

Slide 27 - Open vraag

Staafdiagram

Slide 28 - Tekstslide

Hoeveel bezoekers waren er in week 21 onder de 18 jaar?

Slide 29 - Open vraag

Staafdiagram


In het diagram is af te lezen dat er 6 x 100 = 600 bezoekers in week 21 onder de 18 jaar waren.

Slide 30 - Tekstslide

Lijndiagram

Slide 31 - Tekstslide

Eén fragment van ZML

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Wat denk jij?
Wat denk jij over het filmpje?

Slide 34 - Tekstslide

AAN HET WERK!!

Slide 35 - Tekstslide