havo2, herhaling 2.3 + UL 2.4 Gezonde voeding

bespreken PW thema 1
kan pas na vandaag, omdat vandaag nog enkele leerlingen het PW gaan inhalen.
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

bespreken PW thema 1
kan pas na vandaag, omdat vandaag nog enkele leerlingen het PW gaan inhalen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet de onderdelen van de spijsvertering in de goed volgorde.
                                        Begin bij 1. 
mond
slokdarm
maag
12-vingerige darm
dunne darm
dikke darm
endeldarm
anus

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hele korte herhaling 2.3; verteringsstelsel


Log in op deze lessonup

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slokdarm
Alvleesklier
Dunne darm
Dikke darm
Endeldarm
Lever

Slide 4 - Sleepvraag

Hierna vragen waar allemaal verteringssappen voorkomen
De functie van het verteringsstelsel is het omzetten van ..................................... in ..........................................
Speeksel en maagsap zijn voorbeelden van .......................

De enzymen in ........................ zorgen ervoor dat voedingsstoffen ..................... worden afgebroken. Voedingsstoffen die ....................... door de darmwand heen kunnen, worden omgezet in verteringsproducten. Verteringsproducten kunnen ............................. door de darmwand heen. 
Voedingsstoffen
Verteringsproducten
sneller
niet
verteringssappen
verteringssappen
wel
langzamer

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de functie van speeksel?
A
Verteren van zetmeel
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
glijbaarheid voedsel verhogen
D
Verteren van eiwitten

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de functie van maagsap?
A
Verteren van eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van koolhydraten
D
Het maagzuur helpen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

  • Speekselklieren produceren speeksel.

  • Speeksel verhoogt de glijbaarheid van het voedsel.

  • Speeksel bevat een enzym wat zetmeel voor een deel verteert.
  • Maagsapklieren produceren maagsap.

  • In maagsap zit  zoutzuur, dat als functie heeft om bacteriën in voedsel te doden.

  • Maagsap bevat een enzym wat eiwitten voor een deel verteert.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk orgaan maakt gal?
En wat doet gal?
A
De Lever Gal doodt bacteriën
B
De Lever Gal helpt bij vertering vet
C
De Galblaas Gal doodt bacteriën
D
De Galblaas Gal helpt bij vertering vet

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Gal wordt gemaakt in:
Gal wordt opgeslagen in:
A
Galblaas - Lever
B
Galblaas - Galblaas
C
Lever - Lever
D
Lever - Galblaas

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In gal zitten enzymen.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van gal?
A
vet verteren
B
eiwit verteren
C
vet emulgeren
D
eiwit emulgeren

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

  • De lever maag gal. 
  • De gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas.

  • Gal bevat GEEN enzym.
  • Gal emulgeert vetten;
grote vetdruppels vet verdelen 
in kleine vetdruppeltjes.

  • Hierdoor kunnen vetten beter 
       bereikbaar zijn voor enzymen. 


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alvleessap bevat verschillende enzymen.
Vertering met behulp van alvleessap is
A
mechanische vertering
B
chemische vertering

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke voedingsstoffen verteert alvleessap?
A
Alleen koolhydraten
B
Koolhydraten en vetten
C
Koolyhydraten, vetten en eiwitten
D
Koolhydraten, vetten, eiwitten en mineralen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Enzymen in het darmsap maken de voedingsstoffen nog kleiner zodat ze in de dunne darm kunnen worden .....
A
uitgescheiden
B
verplaatst
C
opgenomen
D
afgestaan

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Darmsapklier
Darmvlok
Darmplooi
Bloedvat

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door darmplooien en darmvlokken heeft de dunne darm een _________________ oppervlak. Hierdoor passen er _________________ bloedvaatjes in de darmwand en kunnen er _________________ voedingsstoffen tegelijk worden opgenomen in het bloed.
Versleep het woord naar de juiste plek
meer verschillende
veel
groot

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de darm is de vertering afgemaakt door darmsap. In de dunne darm zit nu glucose. Even later zit de glucose in je bloed. Bekijk de tekening van de dunne darm met bloedvaten hiernaast.
A
Glucose is van plaats nummer 1 naar plaats nummer 2 gegaan.
B
Glucose is van plaats nummer 1 naar plaats nummer 3 gegaan.
C
Glucose is van plaats nummer 3 naar plaats nummer 1 gegaan
D
Glucose is van plaats nummer 3 naar plaats nummer 2 gegaan.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

  • De alvleesklier produceert alvleessap.
  • Alvleessap bevat verschillende enzymen, die verteren .....
  • eiwitten, koolhydraten en    vetten. 

Dunne darm:
voedingsstoffen, verteringsproducten en water opnemen in het bloed.
Door darmplooien en darmvlokken heeft de wand een groot oppervlak. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Darmsapklieren in de dunne darm produceren darmsap. 

Darmsap bevat verschillende enzymen.

De functie hiervan is het afmaken van de vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de dikke darm?
A
Water uit de voedselbrij gehaald
B
Eiwitten uit de voedselbrij gehaald
C
Koolhydraten uit de voedselbrij gehaald
D
Vitaminen uit de voedselbrij gehaald

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er als je diarree hebt.
A
De dikke darm neemt niet genoeg water op
B
De dunne darm neemt niet genoeg water op.
C
De dunne en de dikke darm nemen niet genoeg water op.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan een carnivoor niet goed verteren?
A
cellulose
B
zetmeel
C
eiwitten
D
vetten

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk deel van het verteringskanaal van de mens leven vooral bacteriën die cellulose-verterende enzymen produceren?
A
in de maag
B
in de twaalfvingerige darm
C
in de dunne darm
D
in de dikke darm

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stof zit er in plantaardig voedsel, zodat dit voedsel moeilijk te verteren is.
A
Cellulose
B
Kalkzout
C
Vet
D
Zetmeel

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke voedingsstof ontstaat er als de enzymen die darmbacteriën produceren de cellulose verteren?
A
zetmeel
B
eiwitten
C
vetten
D
glucose

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet je endeldarm?
A
Vocht uit poep halen
B
Eten opnemen in bloed
C
Poep maken
D
Poep tijdelijk opslaan

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De endeldarm wordt afgesloten door de anus.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

  • De dikke darm heeft als functie het onttrekken van water uit de brij van onverteerde voedselresten.
  • Het water wordt opgenomen in het bloed. 
  • Als je diarree hebt wordt er onvoldoende water opgenomen door de dunne en dikke darm. 
  • Bacteriën in de dikke darm produceren een enzym.
  • Hierdoor wordt een deel van de plantaardige voedselresten (cellulose)  alsnog verteerd. 
  • Hierbij ontstaat onder andere glucose dat wordt opgenomen in het bloed. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Endeldarm en anus
Endeldarm: tijdelijke opslag van onverteerde voedselresten
Anus: kringspier die de endeldarm afsluit.
Ontlasting (poepen): legen van de endeldarm door ontspanning van de anus.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren langs het verteringskanaal, zoals:
‒ darmsapklier;
‒ lever;
‒ maagsapklier;
‒ speekselklier.
In welke volgorde liggen deze verteringsklieren langs het verteringskanaal?

A
Maagsapklier – darmsapklier – speekselklier – lever
B
Maagsapklier – lever – darmsapklier – speekselklier.
C
Speekselklier – darmsapklier – maagsapklier – lever.
D
Speekselklier – maagsapklier – lever – darmsapklier.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een reageerbuis zit fijn verdeeld voedsel met eiwitten en zetmeel. Een leerling doet bij dit voedsel een verteringssap van de mens en bepaalt gedurende enige tijd het gehalte aan eiwitten en zetmeel in de buis.
De resultaten staan in afbeelding 11 in een diagram weergegeven.

Welk verteringssap is waarschijnlijk gebruikt door de leerling?
A
gal
B
darmsap
C
maagsap
D
speeksel

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ga uit deze lessonup EN
sluit je divice ook.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Om even alle info te laten bezinken in je hersenen.....
even niets doen voor 1 minuut 
(dus niets lezen, praten, etc.)

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.4 gezonde voeding 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen:
  1. Ik kan met de Schijf van Vijf adviezen voor een gezonde voeding geven.
  2. Ik weet wat een gezond gewicht is en welke keuzes daaraan kunnen bijdragen.
  3. Ik kan mogelijke oorzaken en gevolgen van eetstoornissen noemen en enkele voorbeelden geven.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voeding &
Gezondheid

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gezonde voeding
5 vakken met voedingsmiddelen die je dagelijks nodig hebt. 
groen - vooral vitaminen
geel - vooral vetten
roze - vooral eiwitten
oranje - vooral koolhydraten
blauw - vooral water

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5 voedingsadviezen voor gezonde voeding
1 Veel groente en fruit 
2 zachte en vloeibare vetten 
3 meer plantaardig, minder vlees
4  Vooral volkoren
5 Dorstlessers zonder suiker
+ niet te veel en niet te vaak producten met veel zout, suiker of verzadigd vet of met weinig vezels.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Energie uit je voeding

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een groot deel van je voedsel gebruik je als brandstof. 
De hoeveelheid energie in voedsel wordt aangegeven in kilojoule (kJ).

Een andere eenheid voor energie in voedsel is kilocalorie (kcal). 

1 kcal = 4.2kJ

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel energie heb je nodig? 
Hoeveel energie je nodig heb hangt af van:
  • lichamelijke inspanning
  • lichaamsgrootte               
  • leeftijd                                   
  • geslacht                                

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel energie heb je nodig?

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GEWICHT?
Wat je eet en hoeveel je eet heeft invloed op je gewicht.

Gewicht heeft ook te maken met je erfelijke eigenschappen. 
De een heeft een zwaardere bouw dan de ander, de stofwisseling kan verschillen en de onderhuidse vetlaag verschilt van mens tot mens. 

Slide 45 - Tekstslide

Meestal geldt: je gewicht blijft gelijk als de hoeveelheid
energie die je opneemt gelijk is aan de hoeveelheid energie
die je verbruikt. Als je meer eet dan je nodig hebt, wordt een
deel van de voedingsstoffen opgeslagen als reservestof.
Dat gebeurt vooral in de vorm van vet. Hierdoor word je zwaarder. Als je minder eet dan je nodig hebt, worden je reservestoffen gebruikt als energiebron. Hierdoor neemt je gewicht af.
BMI (Body Mass Index)
  • Om te kijken of je, ongeveer, een gezond gewicht hebt, kan je je BMI  berekenen. 
  • Daarvoor gebruik je de volgende formule:
  •  
  •  
  • Voor jongeren is de BMI wel lastiger te bepalen dan voor volwassenen....want je bent nog in de groei. 
BMI=lengte2gewicht

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aankomen en afvallen
  • Je moet een voedingsadvies kunnen geven voor iemand die wil aankomen en voor iemand die wil afvallen.

Lees alles van tabel 4 op blz. 125 voor beide de 5 adviezen. 

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Mensen met een eetstoornis zijn de hele dag in hun hoofd bezig met eten en de invloed daarvan op hun lichaam. 

  • Eten is voor hen een bron van spanning en angst. 

  • Ze hebben een negatief oordeel over zichzelf, hun lichaamsgewicht en hun uiterlijk. 


De oorzaak is vaak psychisch.
 
Enkele oorzaken van eetstoornissen zijn:
  • beinvloed door cultuur of media
  • gebeurtenis in je leven
  • gevoel van controle willen hebben
  • faalangst of perfectionisme
  • ontevreden over jezelf/uiterlijk
eetstoornissen

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eetstoornissen
3 bekende eetstoornissen:
  • Anorexia Nervosa: je eet amper, valt extreem af en bent heel bang om aan te komen. 
  • Boulimia Nervosa: je bent ook bang om te dik te zijn, maar hebt wel vreetbuien waarin je te veel eet, daarna braak je het eten weer uit of gebruikt laxeermiddelen. 
  • Eetbuistoornis:  je hebt ook vreetbuien maar braakt en laxeert niet, waardoor je juist te zwaar wordt.

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

huiswerk voor volgende les
Maak online van thema 2
van basisstof 2.4 - opdrachten 1 t/m 3 + 5 t/m 9

Bij opdracht 5 mag je ook de tussendoortjes gebruiken die je bijvoorbeeld gisteren/vandaag allemaal hebt gegeten. 

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies