verz redenere kwetsbare oudere in de VVT

Het hart heeft...
A
1 klep
B
2 kleppen
C
3 kleppen
D
4 kleppen
1 / 49
volgende
Slide 1: Quizvraag
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Het hart heeft...
A
1 klep
B
2 kleppen
C
3 kleppen
D
4 kleppen

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet de spierlaag van het hart?
A
Endocard
B
Epicard
C
Myocard
D
Pericard

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de prikkel in het hart ontstaat in de
A
purkinje vezel
B
bundel van his
C
AVknoop
D
sinusknoop

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van de longen naar het hart loopt:
A
Arterie Pulmonalis
B
Vene Pulmonalis
C
Vena cava Inferior en de vena cava Superior
D
De Aorta

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De wanden van het hart
A
zijn overal even dik
B
zijn bij de linkerkamer dikker dan de rechterkamer
C
zijn bij de rechterkamer dikker dan bij de linkerkamer
D
zijn bij de boezems dikker dan bij de kamers

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hart-longen-hart hoort bij?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
C
Geen van beiden

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hiernaast zie je een afbeelding van het hart.
Waar bevindt zich zuurstofarm bloed?
A
1
B
2
C
4

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke route legt het bloed af van hart tot hart?
A
Hart- slagaders- aders- haarvaten- hart
B
Hart- aders- haarvaten- slagaders- hart
C
Hart- slagaders- haarvaten- aders- hart
D
Hart- aders- haarvaten- slagaders- hart

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hart-longen-hart hoort bij?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
C
Geen van beiden

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het hart ligt:
A
Op het diafragma
B
In de borstholte
C
Achter het sternum
D
Alle bovengenoemde antwoorden zijn juist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De diastole v/h hart is de fase van het hart waarin...
A
...de kamers zich vullen met bloed
B
...de kamers bloed uitpompen in de aders
C
...de boezems zich vullen met bloed
D
...de kamers bloed uitpompen in de slagaders

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de oorzaak van diabetische neuropathie?
A
Blokkade van zenuwen door frequent spuiten
B
Dit is gevolg van verminderde doorbloeding
C
Gevolg van langdurige blootstelling aan hoge glucosewaarden
D
Het gevolg van een beroerte door DM type 1

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het verschil tussen DM type 1 en 2 is
A
Bij type 1 kan er insuline worden aangemaakt maar het is te weinig
B
Bij type 2 zie je een insuline resistentie
C
Bij type 2 is insuline noodzakelijk
D
Bij type 1 kan je het oplossen met een dieet

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is glucagon hard nodig?
A
Bij te hoge bloedsuikers
B
Als er ketonen gemaakt worden
C
Bij een hypoglykemie met een gedaald bewustzijn
D
Bij iemand met DM die braakt

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij Diabetes Mellitus Type 2 is er sprake van insuline afwezigheid & bij Type 1 insuline tekort.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Bij Type 1 spreken we van: 
Auto-immuunziekte 
Tussen de 0-30 jaar oud 
Geen insuline 
Afvallen 

Bij Type 2 spreken we van: 
90% van de gevallen 
Vaak oudere mensen 
Combinatie van leefstijl & genetische aanleg
Insuline resistentie
Goed te behandelen dmv: 
Dieet, bewegen en afvallen



Veel ouderen met DM: glomerulonefritis. Wat is dat?
A
ontsteking lis van Henle
B
ontsteking verzamelbuisjes nefron
C
ontsteking nierbekken
D
ontsteking slagadertje in kapsel van Bowman

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling:
Dorst: hoog glucose geeft verhoogde concentratie - dit herkennen de hersenen
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Dorst bij DM wordt veroorzaakt doordat er teveel glucose in het bloed aanwezig is. Dit verhoogd te concentratie van het bloed, dit wordt door het lichaam gesignaleerd en in de hersenen verwerkt. 

Het lichaam geeft een signaal van dorst. waardoor je meer gaat drinken en de concentratie. lager wordt en glucose moleculen worden uitgeplast.
nefropathie kan het gevolg zijn van DM
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

neuropathie kan het gevolg zijn van DM
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is de pancreas een endocriene en een exocriene klier?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

benoem de 2 functies van de pancreas

Slide 21 - Open vraag

produceren van alvleesklier sap-->spijsvertering

hormonen --> stofwisseling van suiker
glucagon ( alfa cellen)effect suiker verhogend
insuline ( Beta cellen)suiker verlagend

glucose --  -----glucogeen(spieren en lever)

adrenaline, effect suiker verhogend
geef een ander woord voor ;
Metabole stoornis
Endocriene stoornis

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Linker boezem
Rechter boezem

Linker kamer
Rechter kamer
Holle ader
Longslagader
Longader
Aorta

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveelheid suiker in het bloed
Hormoon dat ervoor zorgt dat glucose wordt omgezet in glycogeen
Ziekte door problemen bij de productie van en/of reactie op insuline
Belangrijkste suiker in het bloed
Hormoon dat glycogeen wordt omgezet in glucose
glucosegehalte
insuline
diabetes
glucose
glucagon

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een vat met hele dunne wand met openingen er in
A
arterie
B
vene
C
capillair
D
lymfevat

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een vat met een lage bloed- stroomsnelheid, bevat klepjes
A
arterie
B
vene
C
capillair
D
lymfevat

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke aders/vaten vind de uitwisseling van stoffen plaats?
3.2.2
A
Slagaders
B
haarvaten
C
Longslag aders
D
Aders

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vasoconstrictie
vasodilatatie
Hieronder zie je 2 termen staan. Deze termen heb je nodig om de uitleg over bloeddruk te begrijpen. Zoek op wat ze betekenen en sleep het antwoord op de juiste plek. 
Het wijder worden van de vaten. Dit komt doordat de gladde spieren in de vaatwand ontspannen. 
Het nauwer worden van de vaten. Dit komt doordat de gladde spieren in de vaatwand aanspannen

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De coronaire vaten zijn verantwoordelijk voor:
A
de prikkel van het hart
B
het samentrekken van de ventrikels
C
het samentrekken van de boezems
D
zuurstof toevoer hart

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe worden de vaten genoemd die het bloed van het hart afvoeren?
A
Capillairen
B
Arteriën
C
Venen
D
Aveolen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De coronaire vaten zijn een afsplitsing van de aorta.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verpleegplan bestaat uit
A
Anamnese, diagnose, doel, interventie, evaluatie
B
Diagnose, doel, interventie, evaluatie
C
PES, RUMBA, SMART
D
De patronen van Gordon.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk antwoord is juist?
A
Het verpleegplan is een onderdeel van het behandelplan
B
Het verpleegplan en het behandelplan zijn hetzelfde
C
Het verpleegplan en het behandelplan hebben niets met elkaar te maken
D
Het behandelplan is een onderdeel van het verpleegplan

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ander woord voor verpleegdoel is niet
A
verpleegresultaat
B
NOC
C
NIC
D
zorguitkomst

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke systematiek gaat uit van een wisselwerking tussen ziekten, functies en anatomie (bv. denken en moeilijk
Welke systematiek gaat uit van een wisselwerking tussen ziekten, functies en anatomie,
activiteiten van mensen en participatie in de maatschappij?

A
NANDA
B
NIC
C
ICF

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verpleegkundige diagnosen classificeer je volgens

A
NANDA
B
SMART
C
NIC
D
NOC

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie stelt/stellen het verpleegplan vast?
A
De arts
B
De verpleegkundige
C
De cliënt
D
De mantelzorger

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste volgorde van klinisch redeneren?
A
Gegevens verzamelen-interventies vaststellen-doelen vast stellen -probleem vaststellen-evalueren -interventies uitvoeren.
B
Gegevens verzamelen-> probleem vaststellen-> doelen vaststellen->interventies uitvoeren-interventies vast stellen- evalueren.
C
Evalueren-doelen vaststellen -probleem vaststellen-interventies uitvoeren-interventies vaststellen- gegevens verzamelen.
D
Gegevens verzamelen-probleem vast stellen-doelen vast stellen-interventies vast stellen-interventies uitvoeren-evalueren.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stap hoort hier niet in thuis?
A
Zorgdoel vaststellen
B
Zorgbehoefte vast stellen
C
Anamnese starten
D
Gegevens verzamelen

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke fase van het verpleegkundig proces hou je je bezig met het maken van een PES?
A
gegevens verzamelen
B
behoefte aan zorg en ondersteuning vast stellen
C
bepalen van doelen
D
plannen van zorgactiviteiten

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gegevens verzamelen is een onderdeel van .... van het verpleegkundig proces
A
Diagnose
B
Evaluatie
C
Planning
D
Uitvoering

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het omaha systeem verzamel je gegevens uit totaal 42 aandachtsgebieden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

gegevens verzamelen, verpleegkundige diagnose, verpleegdoelen, plannen/interventies, uitvoeren, evalueren.
A
dit is de juiste methodische cyclus
B
dit is niet de juiste volgorde

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De SBARR is een methode om gegevens te verzamelen
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke gezondheidspatronen (Gordon) zijn verstoord bij iemand met een eetstoornis?

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel een verpleegkundige diagnose n.a.v. de casus.

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijf vanuit de casus een PES.

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijf vanuit de PES een SMART doel.

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke interventies zet je in om je doel te behalen?

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies