Hoofdstuk 3 Krachten samenvatting

Hoofdstuk 3 Krachten
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 Krachten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel


3.1.1 Je kunt de effecten van een kracht benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Krachten zien
Als er een kracht op je lichaam wordt uitgeoefend, kun je dat vaak voelen. Bijvoorbeeld:
• als iemand je een duw geeft;
• als het stevig waait;
• als je in een auto zit die plotseling snel optrekt;
• als je een tennisbal tegen je hoofd krijgt.

Kracht : Hoe voorwerpen elkaars vorm en/of beweging veranderen

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel


3.1.2 Je kunt verschillende soorten krachten beschrijven.

Slide 4 - Tekstslide

Verschillende krachten

Veerkracht: zit in een trekveer. Veren rekken uit door de kracht. (Fv)

Spierkracht: wordt geleverd door spieren. (Fsp)

Spankracht : als je een touw strak trekt komt de kracht van het touw vrij. (Fs)

Zwaartekracht : De kracht die een planeet levert om jouw op de planeet te houden. (Fz)

Magnetische krachten: De kracht die uit magneten komt. De noordpool en de zuidpool trekken elkaar aan. (Fm)




Slide 5 - Tekstslide

Leerdoel


3.1.3 Je kunt de drie eigenschappen van een krachtenpijl benoemen.

Slide 6 - Tekstslide

krachtenpijl
We beelden krachten uit in afbeeldingen met een pijl.

Je moet met 3 dingen rekening houden:
• Het aangrijpingspunt van de pijl geeft aan waar de kracht wordt uitgeoefend.
• De richting van de krachtenpijl geeft aan in welke richting de kracht werkt.
• De lengte van de krachtenpijl geeft aan hoe groot de kracht is.

Slide 7 - Tekstslide

Aangrijpingspunt




Aangrijpingspunt : Geeft het punt aan waar de kracht aangrijpt.


Slide 8 - Tekstslide

richting

Richting : Geeft aan in welke richting een kracht werkt.


De richting wordt aangegeven doormiddel van de pijl. Waar hij naar wijst dat is de kant de kracht heen werkt. 



Slide 9 - Tekstslide

Lengte

Lengte : Geeft aan hoe groot de kracht is.

De lengte van de pijl bepaalt hoe groot de kracht is.

Hoe groter de kracht hoe langer de pijl getekend moet worden. 

Let hierbij wel op de krachtenschaal.



Slide 10 - Tekstslide

Leerdoel

3.1.4 Je kunt een kracht tekenen als een pijl met het juiste aangrijpingspunt en de juiste richting.

Slide 11 - Tekstslide

Krachten tekenen vanaf juiste aangrijpingspunt.
Meeste krachten grijpen aan waar de voorwerpen/personen elkaar aanraken.

Zwaartekracht grijpt altijd aan in het middelpunt van een voorwerp/persoon.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Leerdoel

3.2.1 Je kunt het verband beschrijven tussen de uitrekking van een veer en de kracht die op de veer werkt.

Slide 14 - Tekstslide

veren
Als je een gewicht aan een veer hangt trekt de zwaartekracht de veer uit. 

Als het blokje stil hangt is de veerkracht even groot als de zwaartekracht. 

De uitrekking van de veer is het aantal centimeter dat de veer langer wordt.

Als de veer 2x zo groot wordt is de kracht ook 2x zo groot. 

Slide 15 - Tekstslide

uitrekking : Het aantal centimeter dat een veer langer wordt als je er gewichtjes aan hangt.
De uitrekking geeft dus aan hoe groot de kracht op de veer is. Dat betekent dat je met een spiraalveer de grootte van de kracht kunt meten.

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoel

3.2.2 Je kunt krachten meten met een krachtmeter (veerunster).

Slide 17 - Tekstslide

veerunster
De uitrekking van een veer staat in verband met de grote van de kracht. 
Hoe verder de veer uitgetrokken is hoe groter de kracht vaak is. 

Met een veerunster kunnen we krachten meten. De uitrekking van de veer geeft dan aan hoe groot de kracht is. 

Boven in de veerunster is de kracht 0 N want de veer is nog niet uitgetrokken. 

veerunster= krachtmeter
slappe veer = rekt makkelijk uit, meet kleine krachten
stugge veer = rekt moeilijk uit, meet grote krachten

Slide 18 - Tekstslide

Hoe pak je zo'n vraag aan?
In de tabel  zie je een deel van Willem zijn meetgegevens.
Vul de tabel verder in.

Slide 19 - Tekstslide

Stap 1: vul de "makkelijke" gegevens in
Het aantal gewichtjes kan je tellen in de afbeelding, dit kan je dus makkelijk invullen.

3
4
5

Slide 20 - Tekstslide

Stap 2: zoek een verband.
Je ziet dat als het gewichtje 1 stap toeneemt de kracht ook 0,15N toeneemt
Dit is een verband!
3
4
5

Slide 21 - Tekstslide

Stap 2: zoek een verband.
Je ziet dat als het gewichtje 1 stap toeneemt de kracht ook 0,15N toeneemt
Dit is een verband!
3
4
5
0,45
0,60
0,75

Slide 22 - Tekstslide

Stap 3: Zoek nog een verband.
De uitrekking wordt bij 1 gewichtje 1,2 cm uitgerekt dat betekend dat bij 2 gewichtjes dit dubbel zo veel is namelijk 1,2+1,2 = 2,4
3
4
5
0,45
0,60
0,75
2,4

Slide 23 - Tekstslide

Stap 3: Zoek nog een verband.
Bij 3 gewichtjes komt er dus weer een uitrekking bij van 1,2 cm
2,4+1,2= 3,6 cm
enzovoort
3
4
5
0,45
0,60
0,75
2,4
3,6
4,8
6,0

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoel

3.2.3 Je kunt de zwaartekracht op een voorwerp berekenen als de massa is gegeven.

Slide 25 - Tekstslide

zwaartekracht
Je kunt de zwaartekracht op een voorwerp berekenen met de formule:

zwaartekracht = massa van het voorwerp × sterkte van de zwaartekracht
of in symbolen:
Fz = m ∙ g

In deze formule is:
• Fz de zwaartekracht op een voorwerp in newton (N);
• m de massa van het voorwerp in kilogram (kg);
• g de sterkte van de zwaartekracht in newton per kilogram (N/kg).
Het symbool g komt van gravitatie = zwaartekracht. Op aarde heeft g de waarde 10 N/kg, waar je ook bent.




Slide 26 - Tekstslide

Fz
m          *          g

Slide 27 - Tekstslide

BINAS

Slide 28 - Tekstslide

BINAS
formule 8 in tabel 7 bepaalt de kracht.

a is valversnelling dit geeft aan hoe hard iets valt met de kracht die de aarde gebruikt.

a = 10
g = 10

m = massa

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoel


3.2.4 Je kunt uitleggen wat een krachtenschaal is.

Slide 30 - Tekstslide

krachtenschaal
Dit betekend 
komt overeen 
met

Slide 31 - Tekstslide

Leerdoel


3.2.5 Je kunt een kracht op een gegeven krachtenschaal tekenen.

Slide 32 - Tekstslide

Kracht tekenen
Om met krachtenschalen te werken helpt het om hiervoor een formule te gebruiken.

Kracht = lengte krachtenpijl * kracht krachtenschaal

Als ik een pijl van 5cm heb en gebruik de krachtenschaal die hiernaast te zien is kan ik uitrekenen hoe groot de kracht is.
5*50 = 250 N

Slide 33 - Tekstslide

Leerdoel

3.3.1 Je kunt in geval van evenwicht beschrijven aan welke voorwaarden de krachten moeten voldoen

Slide 34 - Tekstslide

evenwicht
Als een voorwerp/organisme niet van richting verandert betekend dit dat alle krachten in evenwicht zijn.

De krachten die heffen elkaar op.

Slide 35 - Tekstslide

evenwicht

De tas hangt stil dat betekend dat de kracht in de veer even groot is als de zwaartekracht.

Je maakt een som van deze krachten om te bepalen of er evenwicht is.

De som van de krachten noem je de nettokracht

 

Slide 36 - Tekstslide

Leerdoel


3.3.2 Je kunt in geval van evenwicht de bijbehorende krachten benoemen.

Slide 37 - Tekstslide

uitrekken en indeuken.
Als iets aan een touw hangt rekt het duidelijk uit en heb je te maken met een spankracht (Fs).

De zwaartekracht werkt dan naar beneden (naar aarde toe) en de spankracht omhoog.

Bij voorwerpen die stil staan op een andere voorwerp of oppervlakte is dit soms niet goed te zien. 

De plaats waar de voorwerpen elkaar raken deukt het een klein beetje in. Vaak is deze indeuking niet te zien met het blote oog. 

Deze indeuking zorgt voor het evenwicht dit noem je de normaalkracht (Fn)

Slide 38 - Tekstslide

Leerdoel


3.3.3 Je kunt de nettokracht berekenen van krachten die werken op één voorwerp.

Slide 39 - Tekstslide

nettokracht

De nettokracht is de som van alle krachten bij elkaar. 

krachten die in het verlengde staan van elkaar tel je bij elkaar op en krachten die tegengestelde richting staan trek je van elkaar af.

Slide 40 - Tekstslide

Stap 1 : bepaal de positieve kant en negatieve kant
Stap 1 : bepaal de positieve kant en negatieve kant

Slide 41 - Tekstslide

Stap 2: verzamel gegevens

+ = 50N
- = 20 N
Stap 2: verzamel gegevens

- = 50N
+ = 20 N

Slide 42 - Tekstslide

Stap 3: maak een som, begin altijd met het positieve getal (+)
+ = 50N
- = 20 N

50-20= 30 N
Stap 3: maak een som, begin altijd met het positieve getal (+)
- = 50N
+ = 20 N

20-50 = -30N

Slide 43 - Tekstslide

Stap 4: trek conclusie
50-20= 30 N

Nettokracht is 30N dus ze gaat naar achteren.

Stap 4: trek conclusie
20-50 = -30N

Nettokracht is -30N dus ze gaat naar achteren.
Positief getal als uitkomst gaat naar positief.

Negatief getal als uitkomst gaat naar negatief.

Je hebt dit bepaalt bij stap 1

Slide 44 - Tekstslide

Leerdoel
3.4.1 Je kunt uitleggen of een werktuig een enkele of een dubbele hefboom vormt.

3.4.2 Je kunt het draaipunt en de armen van een hefboom herkennen.

3.4.3 Je kunt bij werktuigen beschrijven op welke manier met een kleine kracht een grote kracht wordt uitgeoefend.

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Leerdoel

3.4.4 Je kunt bepalen hoeveel keer een werktuig de kracht vergroot die erop werkt.

Slide 47 - Tekstslide

hefboom
Om te kunnen rekenen hoe groot de kracht vergroot wordt moet je de volgende formule gebruiken.

Lengte werkarm : lengte last arm

Hiermee bepaal je de vergrotingsfactor
De geleverde kracht vermenigvuldig je met de vergrotingsarms
a = werkarm 
b= lastarm

Slide 48 - Tekstslide

Succes met de toets :)

Slide 49 - Tekstslide