Lezen - les 6


Welkom!

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Hoofdletters en leestekens
  • Samenstellingen
  • Oefentoets Lezen

Slide 2 - Tekstslide

samenstellingen
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling:
fiets+tas = fietstas

Slide 3 - Tekstslide

wel of geen tussen -s?
-Als je in een samenstelling een -s hoort, dan schrijf je die ook:
  meningsverschil, Valentijnsdag, onweersbui

-Begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank? -> vervang 
  dat deel door een woord zonder -s klank, bijvoorbeeld feest
  hoofd + stad -> hoofdfeest -> dus: geen tussen -s  -> hoofdstad
  stad + centrum -> stadsfeest -> dus wel tussen -s -> stadscentrum


Slide 4 - Tekstslide

wel of geen tussen -n?
WEL:
-Als het eerst deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft: 

paard  ->  paarden  ->  paardenbloem
pan  ->  pannen  ->  pannenkoek

Slide 5 - Tekstslide

wel of geen tussen -n?
NIET:
-Als het eerst deel geen meervoud heeft : rijst -> rijstepap
-Als het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is:  zon ->     zonnebloem  
-Als het eerste deel zowel een meervoud op -en als op -s heeft: groente ->   groenten/groentes -> groentesoep
-Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is: armelui, knarsetanden
-Als het eerste deel een versterkt bijvoeglijk naamwoord is: reuzefijn

Slide 6 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
dorpsgek
B
dorpgek

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
varkenstal
B
varkensstal

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
krantekop
B
krantenkop

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

woorden in het meervoud

Slide 12 - Tekstslide

meervoud op -en
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en: taart → taarten; hof → hoven; blok → blokken; huis → huizen.

Bij een aantal woorden moet je even goed opletten, denk aan woorden als laarzen, bacteriën, calorieën.






Slide 13 - Tekstslide

Zo maak je een meervoud op -en
Zet -en achter het enkelvoud: held → helden; vlaai → vlaaien

Soms moet je ook:
• de laatste letter verdubbelen: fles → flessen; hak → hakken
• een a, e, o of u weglaten: laan → lanen; beer → beren
• een -f veranderen in een -v: boef → boeven; erf → erven
• een -s veranderen in een -z: bewijs → bewijzen; hals → halzen.






Slide 14 - Tekstslide

Zo maak je het meervoud bij woorden op -ee en -ie


• Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën: 
   idee → ideeën; moskee → moskeeën
• Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n:        industrie → industrieën; porie → poriën






Slide 15 - Tekstslide

meervoud op -s
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en. Maar er zijn ook veel zelfstandige naamwoorden met een meervoud op -s.






Slide 16 - Tekstslide

Zo maak je een meervoud op -s
Let op: bij woorden die eindigen op twee of drie samenklinkende klinkers, schrijf je in het meervoud de -s aan het woord vast:

– cadeau → cadeaus; etui → etuis; gameboy → gameboys; display → displays

Maar:  cavia’s, piano’s, azalea’s, want hier klinken de klinkers niet samen:
               –> ca-vi-a, pi-a-no, a-za-le-a.








Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Spellingapp
Wel of geen klinkerbotsing

Slide 19 - Tekstslide

Lezen 2 
Oefentoets

Slide 20 - Tekstslide