• Je weet welke tekstverbanden tijd, opsomming en tegenstelling zijn en welke signaalwoorden erbij horen.
• Je kunt tekstverbanden in een tekst herkennen aan de gebruikte signaalwoorden.
Slide 4 - Tekstslide
H30 Hoofd- en bijzaken
onderwerp: waar de tekst over gaat (één of paar woorden)
hoofdzaken: de belangrijkste informatie in een tekst
-> vind je vaak in de inleiding of slot, in kernzinnen van alinea's, titel en tussenkopjes
bijzaken: informatie die niet zo / minder belangrijk is, zou je weg kunnen laten
-> vaak voorbeelden, toelichtingen,
Slide 5 - Tekstslide
H29 - Standaardtekststructuur
inleiding: eerste alinea('s)
aandacht trekken + onderwerp benoemen
kern: middenstuk, meerdere alinea's
kernzin: bevat de belangrijkste boodschap van de alinea. Vaak de eerste, tweede of laatste zin.
slot: laatste alinea (heeft niet elke tekst)
conclusie, samenvatting of prikkelende stelling
Slide 6 - Tekstslide
H37 Tekstopbouw: inleiding, kern en slot
inleiding:
aandacht trekken:
- stel een vraag
- geef een voorbeeld
- kom met een opmerkelijk feit
- vertel een anekdote
onderwerp introduceren
Slide 7 - Tekstslide
H37 Tekstopbouw: inleiding, kern en slot
middenstuk:
verdeel het onderwerp in deelonderwerpen
bijvoorbeeld:
- mening geven (ow) + verschillende argumenten (deelow)
- gebeurtenis (ow) + wat is het/erna (deelow)
- probleem (ow) + oplossingen (deelow)
- vraag stellen (ow) + antwoorden (deelow)
Slide 8 - Tekstslide
H37 Tekstopbouw: inleiding, kern en slot
slot:
samenvatting of conclusie
terugkomen op wat je in de inleiding hebt gezegd
Slide 9 - Tekstslide
Samengevat:
Informerende tekst: lezer iets 'leren'
Overtuigende tekst: lezer overtuigen
Opiniërende tekst: lezer kan zelf een mening vormen
Activerende tekst: de lezer moet iets gaan doen 'in actie komen'
Amuserende tekst: lezer heeft vooral plezier bij het lezen
Slide 10 - Tekstslide
H43: moeilijke woorden
Samengevat:
Je kunt de context gebruiken om de betekenis van het woord te achterhalen.
Context: de samenhang van de hele tekst. Lees de woorden en zinnen om het woord heen.
Slide 11 - Tekstslide
Woordraadstrategieën
Met woordraadstrategieën kun je de betekenis van een onbekend woord via de context achterhalen:
een woord wordt in de zin of in de volgende zin uitgelegd;
er staat een synoniem in de buurt;
er staat een tegenstelling in de buurt;
het woord heeft een samenstelling waarvan je een gedeelte wel kent;
het woord lijkt op een woord dat je wel kent, bijv. uit een andere taal.
Slide 12 - Tekstslide
H57 - Signaalwoorden
Alinea's en zinnen staan niet zomaar achter elkaar. Ze hebben vaak een relatie met elkaar tekstverbanden.
Deze verbanden herken je aan signaalwoorden. Deze woorden geven je een seintje: let op! Er is een verband in de tekst.
Slide 13 - Tekstslide
H58 - Tekstverbanden
Tijd: geeft de volgorde aan waarin iets gebeurt
signaalwoorden: voordat, nadat, eerst, vervolgens, daarna, toen, ten slotte, terwijl, wanneer, dan, dadelijk, intussen
Eerst stond Tineke op en maakte ze haar bed op. Vervolgens ging ze naar de keuken om ontbijt te maken.
Slide 14 - Tekstslide
Tekstverbanden
Opsomming: noemt verschillende dingen die bij elkaar horen
signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, en, of, verder, ook, bovendien, daarnaast
Mijn buurjongens vinden veel dingen leuk. Ten eerste houden ze van lezen. Ook luisteren ze graag naar muziek en kijken ze met veel plezier films
Slide 15 - Tekstslide
Tekstverbanden
Tegenstelling: geeft het tegenovergestelde aan van wat eerder is gezegd
signaalwoorden: maar, toch, daarentegen, echter, hoewel, integendeel, aan de ene kant ... aan de andere kant, enerzijds ... anderzijds, desondanks, terwijl
Aan de ene kant vind ik het leuk om in een drukke stad te wonen, aan de andere kant verlang ik soms naar de rust van het platteland.
Slide 16 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak
H60: opdr. 1 t/m 12 (blz. 124)
H18: opdr. 1 t/m 8 (blz. 41)
Een samenvatting
Oefenbladen
Werk zelfstandig in stilte of overleg op fluitertoon met degene naast je.