Als eerste pak je een lege kom, vervolgens doe je er drie eieren in.
tegenstelling
Je kunt koud water gebruiken, maar lauw water werkt beter.
tijdsvolgorde
Voordat je gaat gamen, pak je je tas in. Daarna heb je ook tijd zat om andere dingen te doen.
Slide 8 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms zelfs naar een hele zin. Een schrijver gebruikt verwijswoorden, zodat hij niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken. Daardoor leest een tekst prettiger.
Als je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).
Voorbeeld:
De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt.
Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.
Vraag: wie heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten?
Antwoord: de hond van Jason.
Hij verwijst dus naar de hond van Jason.
4.3 Lezen - tekstdoelen 1 (blz. 27)
Slide 9 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
4.3 Lezen - aan de slag
Maak opdracht 17 t/m 20 (blz. 33-35).
timer
15:00
Slide 10 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Oefenen voor de kijk- en luistertoets
Kijk en luister naar een uitzending over de grootste veiligheidsoperatie.
Je mag antwoorden invullen tijdens het luisteren
De uitzending krijg je 2 keer te zien.
Slide 11 - Tekstslide
Aantekeningen maken
- Je krijgt vragen bij het kijken- en luisteren. (journaal)
- Maak korte aantekeningen bij de vragen.
- Daarna krijg je de echte vragen.
- Je krijgt daarna nog een keer het journaal te zien en te horen.
- Je kan daarna je antwoorden aanvullen en/of verbeteren.
Slide 12 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Bij elke tekst die je leest, kun je je afvragen: wat wil de schrijver, wat is zijn doel? Dit doel noemen we het tekstdoel. In het schema hieronder staan twee tekstdoelen.
Als je weet wat het tekstdoel van een tekst is, weet je wat je kunt verwachten van een tekst.
4.3 Lezen - tekstdoelen 1 (blz. 27)
tekstdoel
wat wil de schrijver
voorbeeld
informeren
de lezer informatie geven
nieuwbericht (ook website), krant, brief, tekst schoolboek, handleiding
amuseren
de lezer vermaken (plezier laten hebben)
leesboek, strip, songtekst
Slide 13 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Is het tekstdoel informeren, dan wil de schrijver je informatie over het onderwerp geven. Je leest de tekst om iets te weten te komen.
Is het tekstdoel amuseren, dan wil de schrijver je vermaken. Je leest de tekst om je te ontspannen.
Soms heeft een schrijver méér doelen met zijn tekst. Eén doel is altijd het belangrijkst. Dat doel noteer je als in een opdracht of een toets gevraagd wordt wat het tekstdoel is.
Aan één soort informatieve tekst besteden we in deze paragraaf apart aandacht, namelijk aan de instructie: een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.
4.3 Lezen - tekstdoelen 1 (blz. 27)
Slide 14 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
In een activerende tekst staat meestal iets van:
- Koop nu! - Op =op! - Meld je aan! - Kom kijken! - Schrijf je in!