HS 3.2 verwarmen

3.2 Verwarmen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.2 Verwarmen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt energieomzettingen weergeven in een energiestroomdiagram waarbij de hoeveelheid energie voor en na de omzetting niet verandert.
  • Je kunt uitleggen dat de toevoer van warmte leidt tot een hogere temperatuur.
  • Je kunt door de soortelijke warmte te gebruiken berekenen hoeveel energie nodig is om een stof in temperatuur te laten stijgen.

Slide 2 - Tekstslide

Elektrische warmte bronnen

Slide 3 - Tekstslide

Chemische warmtebronnen

Slide 4 - Tekstslide

Energie kun je omzetten in een andere vorm
  • licht 
  • geluid
  • warmte 
  • elektriciteit 
  • beweging
  • chemische energie
    WET VAN BEHOUD VAN ENERGIE
Energie bestaat in
verschillende vormen
 

Slide 5 - Tekstslide

Wet van behoud van energie
Alle energie blijft ergens. Het verdwijnt niet. Het wordt alleen omgezet in een andere energievorm. Meestal is deze "afval" energie een vorm van warmte. 

Slide 6 - Tekstslide

Energievormen
  • Chemische energie; in brandstof of bijv. batterij/accu

  • Bewegingsenergie;  een vorm van energie die een bewegend lichaam heeft
  • Zwaarte-energie; voorwerpen op hoogte worden aangetrokken door de zwaartekracht
  • Stralingsenergie; energie van de zon of lamp
  • Kernenergie; in kerncentrales om energie op te wekken
Ze worden omgezet in elektrische energie wat wij gebruiken.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Energiestroomdiagram

Slide 9 - Tekstslide

Er gaat vijf keer minder energie in, maar de lamp geeft toch evenveel licht. 

Slide 10 - Tekstslide

Energiestroomdiagram

Slide 11 - Tekstslide

Kwaliteit van de energie (VWO)
De kwantitatieve energie blijft bij een energieomzetting altijd gelijk. Echter is het vaak zo dat een deel van de energie niet meer nuttig is. De kwalitatieve energie neemt daarbij af. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Warmte en temperatuur
Temperatuur stijging -> gemiddelde snelheid van de moleculen neemt toe
De temperatuur is dus een maat voor de gemiddelde snelheid van de moleculen
De warmte die het water opneemt wordt gebruikt om de watermoleculen sneller te laten bewegen, ze hebben meer bewegingsenergie

Slide 14 - Tekstslide

Energie vb blz 129
                                                    E = P x t
E = energieverbruik in Joule (J)
Geproduceerde hoeveelheid warmte
P = vermogen in Watt (W);
Het vermogen geeft aan hoeveel energie er per seconde       wordt omgezet.
t = tijd in seconden (s)

Slide 15 - Tekstslide

Warmtemeter
  • Met een warmtemeter kun je meten hoeveel
    warmte nodig is voor het verwarmen van
    bepaalde hoeveelheid water.
  • Een warmtemeter is goed 
       geïsoleerd, dus alle energie 
       wordt omgezet in warmte.
  • Bekijk voorbeeldopgave 1.

Slide 16 - Tekstslide

             Voorbeeld 1 

Slide 17 - Tekstslide

Soortelijke warmte
De soortelijke warmte van een stof is de hoeveelheid energie wat nodig is om 1 gram van een stof met 1 graad omhoog te laten stijgen.

Van water is dat 
Het symbool is c (kleine letter)
Dit is een stofeigenschap.
4,2Jg0C
/

Slide 18 - Tekstslide

c = SOORTELIJKE WARMTE

Slide 19 - Tekstslide

Warmte en temperatuur

Warmte is energie die van een hoge naar een lage temperatuur stroomt.

De hoeveelheid energie (warmte) die je nodig hebt om een stof te verwarmen is afhankelijk van drie factoren:

  1. De temperatuursverandering
  2. De hoeveelheid stof
  3. De soort stof (soortelijke warmte)


Slide 20 - Tekstslide

Rekenen met (soortelijke) warmte

Formule :   Q = c x m x ΔT
Q = warmte in Joule (J)
c = soortelijke warmte (J/g.oC)
m = massa in gram (g)
ΔT= temperatuurstijging: = Teind - Tbegin (oC)

Slide 21 - Tekstslide

Warmtepomp

Slide 22 - Tekstslide

Een waterkoker heeft een vermogen van 1,5 kW. Bereken hoeveel warmte deze afgeeft als hij 2,0 minuten aanstaat.

Slide 23 - Open vraag

Hoeveel energie heb je nodig om 20 g water te laten koken wat een begintemperatuur heeft van 23 graden Celsius en een soortelijke warmte van 4,2 J/(g.oC)

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk
Leren en maken vraag 1 t/m 8 van H 3.2

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video