havo 4 [BLOKUUR] Chapitre 5 - le sport & zinsvolgorde

Programme
  • Les buts
  • Parler du sport
  • Écouter: la boxe féminine
  • Parler du sport
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programme
  • Les buts
  • Parler du sport
  • Écouter: la boxe féminine
  • Parler du sport

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les buts
  • Ik ken woorden over sport.
  • Ik weet hoe ik het in het Frans over sport kan hebben.
  • Ik herken de juiste zinsvolgorde in het Frans. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vous personellement,
qu'aimez-vous faire comme sport ?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Vidéo : la boxe féminine
On va regarder une vidéo sur la boxe féminine.

Regarde la vidéo et réponds aux questions.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:41
Waarom doet Sirine graag aan thaiboksen?
A
Zij vindt het leuk om te sporten met anderen.
B
Het is goed voor haar mentale en fysieke gezondheid.
C
Zij weet nog niet of zij dit graag doet, het is haar eerste les.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

00:56
Wat zou Kristel graag willen volgens de video?
A
Meedoen aan wedstrijden.
B
De beste worden van de klas.
C
De sport steeds makkelijker vinden.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

01:26
Kristel zegt in haar beschrijving van de sport veel negatieve woorden, zoals 'dur' (zwaar), 'compliqué' (ingewikkeld/moeilijk) en 'souffrir' (lijden).
Vind je dit passen bij haar wens om heel goed te worden in deze sport? Waarom wel / niet?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Parler du sport
Om te praten over activiteiten die je doet kun je 
de werkwoorden faire en jouer gebruiken.
faire
je fais
tu fais
il / elle / on fait
nous faisons
vous faites
ils / elles font
jouer
je joue
tu joues
il / elle / on joue
nous jouons
vous jouez
ils / elles jouent
Parler du sport
Regarde la fiche Qu'est-ce qu'ils font ? À quoi ils jouent ?
Remplis les sports sous les images 
&
les conjugaisons de faire et jouer.
Jouer
Het werkwoord jouer gebruik je om te praten over teamsport/balsport, spellen en muziekinstrumenten.
jouer
je joue
tu joues
il / elle / on joue
nous jouons
vous jouez
ils / elles jouent
jouer à + teamsport
Ils jouent au tennis.
jouer de + instrument
Il joue de la trompette.
jouer à + spel
Vous jouez aux cartes.
Jouer
1. Les sports avec un ballon :
Je joue : au football ⚽️, au basketball 🏀, au handball 🤾‍♂️, 
au rugby 🏉 , au volley 🏐, au bowling 🎳 
2. Les sports avec une balle :
Je joue : au golf 🏌️, au tennis 🎾, au badminton 🏸, 
au tennis de table  🏓, au baseball ⚾️ 
3. Les jeux :
Je joue : aux jeux vidéo 🎮, aux cartes 🃏, aux échecs ♞ 
4. La musique :
Je joue : de la guitare 🎸, du piano 🎹, de la trompette 🎺,
du violon 🎻, du saxophone 🎷






Faire
Het werkwoord faire gebruik je om te praten over alle sporten, instrumenten en klusjes.
faire
je fais
tu fais
il / elle / on fait
nous faisons
vous faites
ils / elles font
faire de + sport
Ils font du basket.
faire + klusje
Il fait la vaisselle.
faire de + instrument
Il fait du piano.
Faire
1. Les sports :
Je fais : du ski ⛷, de la boxe 🥊, de la natation 🏊, du judo 🥋, 
de la musculation 💪🏻, du vélo 🚴
2. Les instruments :
Je joue : de la guitare 🎸, du piano 🎹, de la trompette 🎺,
du violon 🎻, du saxophone 🎷
3. Les tâches ménagères :
Je fais : la vaisselle🍽️, le ménage🧼🧽, la poussière🧹, 
le linge👕, les courses🛒


Défi !
Geef antwoord op de vragen. 
Gebruik de kennis die je nu hebt over  sport, muziek en klusjes.
Schrijf jouw antwoorden op in jouw schrift.

 
défi
Tu fais du sport ?
Tu joues d'un instrument ?
Qu'est-ce que tu fais dans ton temps libre ?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies voor jezelf in hoeverre je dit doel al behaald hebt:
Ik weet hoe ik het in het Frans over sport kan hebben.
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Dit weet ik al over de zinsvolgorde
in het Frans:
timer
3:00

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsopbouw

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsopbouw
Je fais du foot.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsopbouw
Je fais du foot.
Je vais faire du foot.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsopbouw
Je fais du foot.
Je vais faire du foot.
Demain je vais faire du foot.
 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsopbouw
Je fais du foot.
Je vais faire du foot.
Demain je vais faire du foot.
Demain je vais faire du foot au club de foot.
 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A. J'ai fait du sport avec une amie ce week-end.
B. Ce week-end, j'ai fait du sport avec une amie.
A
Zin A klopt
B
Zin B klopt
C
Beide zinnen kloppen
D
Beiden zinnen kloppen niet

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

J'aime faire du volley avec mes amies.
A
Correct
B
Incorrect

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu as un choix fait pour tes études ?
A
Correct
B
Incorrect

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu aimes aussi le week-end faire du sport ?
A
Correct
B
Incorrect

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

A. Qu'est-ce que tu veux faire comme études ?
B. Tu veux faire quoi comme études ?
A
A is goed
B
B is goed
C
A en B zijn goed
D
A en B zijn niet goed

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk voor jezelf in hoeverre je dit doel al behaald hebt:
Ik herken de juiste zinsvolgorde in het Frans.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Zinsopbouw
Zet de zinnen in de juiste volgorde:
- [est] [préféré] [quel] [ton sport] [?]
- [par semaine] [je] [quatre fois] [m'entraîne]
- [préfère] [je] [les sports d'équipe]
- [des cours] [tu] [de guitare] [prends] [?]
- [ai] [j'] [un cours] [le mercredi]
défi

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsopbouw
- Quel est ton sport préféré ?
- Je m'entraîne quatre fois par semaine.
- Je préfère les sports d'équipe.
- Tu prends des cours de guitare ? / Prends-tu des cours de guitare?
- J'ai un cours le mercredi. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le sport
Denk terug aan het begin van de les.

1) Hoe zeg je in het Frans welke sport jij doet? 
Maak een korte zin.
2) Maak de zin nu langer door er een tijd en een plaats aan toe te voegen. Gebruik de volgorde:
[bepaling van tijd] - [onderwerp] - [alle werkwoorden] -
[lijdend voorwerp] - [bepaling van plaats]

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Référence
Bekijk de zinnen uit de Référence. Kies twee antwoorden uit en pas deze aan jezelf aan.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parler du sport
Regarde la fiche Réflexion autour du sport

Parle des thèmes sur la fiche avec ton groupe.
Fais des phrases en français.