Oefenen 8.1 - 8.2

Vraag 1
Klaas ziet dat in de verte een betonnen paal in de grond wordt geheid. Dit gebeurt met behulp van kleine ontploffinkjes. Elk ontploffinkje hoort Klaas 1,3 s later dan dat hij het ziet. Dat komt doordat het geluid tijd nodig heeft om zijn oren te bereiken terwijl het lichtsignaal (bijna) direct zijn ogen bereikt. Bereken de afstand tussen de heipaal en Klaas.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vraag 1
Klaas ziet dat in de verte een betonnen paal in de grond wordt geheid. Dit gebeurt met behulp van kleine ontploffinkjes. Elk ontploffinkje hoort Klaas 1,3 s later dan dat hij het ziet. Dat komt doordat het geluid tijd nodig heeft om zijn oren te bereiken terwijl het lichtsignaal (bijna) direct zijn ogen bereikt. Bereken de afstand tussen de heipaal en Klaas.

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 2
Ron legt zijn oor op de rails en hoort een trein aankomen. De trein is 2 kilometer van Ron verwijderd. Bereken hoeveel tijd het geluid nodig heeft om van de trein naar Rons oor te gaan (door het staal). De geluidssnelheid voor staal is = 5960 m/s.

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 3
Je staat op een afstand van 1 km van een tankwagen. Plotseling explodeert de tankwagen. Bereken hoelang het duurt voordat je een explosie hoort. 

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 5
de geluidssnelheid in water is 1510 m/s

Slide 4 - Tekstslide

Je ziet 4 trillingen over 0,01 s
Dat zijn 400 trillingen per 1 s.
De frequentie is dus 400 Hz

Slide 5 - Tekstslide

Trillingstijd
Dit is de tijd voor één trilling.
Symbool: T
Eenheid; s

V.b. T = 20 ms.
d.w.z. De trillingstijd is 20 milliseconde. 
De tijd voor één trilling is 20 ms

Slide 6 - Tekstslide

Verband tussen f en T
Als de frequentie groter wordt, dan wordt de trillingstijd kleiner.

f = 1/T
f = frequentie (in Hz)
T =  trillingstijd (in s)

T = 1/f

Slide 7 - Tekstslide

  • T=  10 x 0,5 ms= 5 ms
  • f = 1/T = 1/0,005 = 200 Hz

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Een snaar heeft een trillingstijd van 20 ms. Bereken de frequentie.
Geg; T = 20 ms


Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld 3
Een mug beweegt zijn vleugels 200 keer per seconde. 
a Bereken de frequentie .
b Bereken de trillingstijd.


Slide 10 - Tekstslide

Uitwerking v.b. 3
f = 200 Hz ( 200 x per seconde)
T = 1/f 
T = 1/ 200 
T = 0,005 s

Slide 11 - Tekstslide

Controle van begrip
Bereken de frequentie van deze toon.

Slide 12 - Tekstslide

Controle van begrip
Bereken de frequentie van deze toon.

5 trillingen over 0,1 s
50 trillingen over 1 s

f = 50 Hz

Slide 13 - Tekstslide

Controle van begrip
In het figuur in de volgende dia zie je twee schermen van een oscilloscoop.
a Wat betekent 0,1 ms/div?
b Hoe groot is de trillingstijd en frequentie van toon A?

Slide 14 - Tekstslide

Bereken de trillingstijd en frequentie.

Slide 15 - Tekstslide

3 trillingen over 10 hokjes.

1 trilling over 3,33 hokjes.
T = 3,33 x 0,1= 0,33 ms

f= 1/T =1=0,00033 = 333 Hz

Slide 16 - Tekstslide

Controle van begrip
Een snaar trilt 6000 keer per minuut
a Bereken de frequentie.
b Bereken de trillingstijd.

Slide 17 - Tekstslide

Uitwerking
De frequentie is het aantal trillingen per seconde.
f = 6000/60 = 100 Hz
T = 1/f = 1/100= 0,01 s

Slide 18 - Tekstslide