oefentoets H3 - Water

H3 - Water
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H3 - Water

Slide 1 - Tekstslide

Het grootste deel van de aarde is bedekt met
A
water
B
zand

Slide 2 - Quizvraag

Welke 4 soorten water zijn er

Slide 3 - Open vraag

Het water dat in Nederland uit de kraan komt, is veilig drinkwater.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Het meeste water op aarde is
A
zeewater
B
regenwater
C
grondwater
D
oppervlaktewater

Slide 5 - Quizvraag

Het is mogelijk om drinkwater te maken van oppervlaktewater.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Het water in rivieren, meren en sloten noem je
A
zeewater
B
regenwater
C
grondwater
D
oppervlaktewater

Slide 7 - Quizvraag

Water komt in 3 fasen (=toestanden) voor:
vaste fase = ijs

vloeibare fase = water

gasvormige fase = waterdamp

Slide 8 - Tekstslide

Fase-overgangen

Slide 9 - Tekstslide

Waterdamp en stoom zijn gassen die je kunt zien.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Verdampen is een ander woord voor bevriezen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

De fase-overgang van waterdamp naar water heet condenseren
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer je ijs smelt, krijg je waterdamp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is verdampen?
A
De fase-overgang van vloeibaar naar vast
B
De fase-overgang van gas naar vloeibaar
C
De fase-overgang van gas naar vast
D
De fase-overgang van vloeibaar naar gas

Slide 14 - Quizvraag

Het stollen van water, noem je ook wel 'bevriezen'.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Er zijn zes fase-overgangen. Hieronder staan er vier. 
Plaats telkens de juiste beschrijving naast de fase-overgangen.
stollen/bevriezen
smelten
verdampen
condenseren
vast naar vloeibaar
 vloeibaar naar gasvormig
gasvormig naar vloeibaar
vloeibaar naar vast

Slide 16 - Sleepvraag

Temperatuur
Meten met een thermometer
Gegeven in graden Celcius

Smeltpunt water 0 
Kookpunt water 100 
°C
°C

Slide 17 - Tekstslide

Bij een temperatuur van 20 graden Celsius is water een vaste stof.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Bij welke temperatuur verandert vloeibaar water in stoom?
A
0 graden Celsius
B
20 graden Celcius
C
100 graden Celcius
D
150 graden Celcius

Slide 19 - Quizvraag

0 is het ... van water.
Welk woord hoort op de ...?
°C
A
smeltpunt
B
vriespunt
C
kookpunt

Slide 20 - Quizvraag

Water als oplosmmidel
  • Zuivere stof = stof die maar uit 1 soort bestaat

  • Oplosmiddel = vloeistof waarin je iets oplost, bijvoorbeeld water

  • Mengsel = stof die uit meerdere stoffen bestaat

  • Oplossing = 2 (of meer) stoffen die volledig gemengd zijn - Ze zien eruit als 1 stof.

  • Suspensie = 2 (of meer)stoffen zijn niet helemaal gemengd  - Je ziet dat het niet helemaal is opgelost 


Slide 21 - Tekstslide

In water kun je alle soorten stoffen oplossen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Een oplossing is altijd helder.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Een mengsel bestaat uit twee of meerdere stoffen bij elkaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Zout in water noem je een suspensie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Keukenzout is een zuivere stof.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Stoffen scheiden
Bezinken = deeltjes vaste stof zakken naar beneden
Filtreren = deeltjes vaste stof blijven achter in een filter           
Indampen = deeltjes vaste stof blijven achter nadat de vloeistof verdampt

vaste stof die achter blijft  = residu
vloeistof die door het filter gaat = filtraat

Slide 27 - Tekstslide

Bij bezinken zakken de vaste deeltjes in een vloeistof naar beneden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Stoffen lossen sneller op in koud water, dan in warm water.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Als je een oplossing door een filter doet, gaat alles door het filter heen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Je giet een suspensie in een filter. Wat in het filter achter blijft noem je het residu.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

In een fles zit een heldere donkerblauwe vloeistof.
Je kunt door de vloeistof heen kijken.

Wat kun je zeggen over deze vloeistof?
A
Deze vloeistof is een residu
B
Deze vloeistof is een oplossing
C
Deze vloeistof is een suspensie
D
Deze vloeistof is een oplosmiddel

Slide 32 - Quizvraag

Bij indampen blijft het oplosmiddel achter.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Wat is bij koffie zetten het filtraat en wat is het residu?
A
Residu: 'koffieprut' Filtraat: koffie
B
Residu: koffie Filtraat: 'koffieprut'
C
Residu: koffiepoeder Filtraat: koffie
D
Residu: 'koffieprut' Filtraat: koffiepoeder

Slide 34 - Quizvraag

Drinkwater maken
Grondwater: is al best schoon 
Oppervlaktewater: verzamelen - zeven - chloor - absorberen met koolstof - filteren 
 Zeewater: destilleren

Absorberen = kleine deeltjes blijven plakken aan koolstof
Destilleren = vloeistof verdampen en weer vloeibaar maken. 


Slide 35 - Tekstslide

In water waar chloor bij wordt gedaan, blijven de bacteriën leven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Jort vangt regenwater op in een schoon glas.
Waarom is het regenwater geen veilig drinkwater?
A
Regenwater is in de lucht bevroren geweest en is daarom niet schoon genoeg.
B
Regenwater is in de lucht door giftige stoffen verontreinigd.
C
Regenwater is verdampt zeewater en is daarom niet schoon genoeg.
D
Omdat in het glas nog bacteriën zitten die dan in het regenwater terecht komen.

Slide 37 - Quizvraag

Een waterbedrijf maakt oppervlakte-water schoon. Dit doet het bedrijf om er veilig drinkwater van te maken. Daarbij wordt ook een zeef gebruikt.

Waarvoor dient deze zeef bij het zuiveren van water?
A
Om bacteriën uit het water te halen
B
Om chloor uit het water te halen
C
Om zand uit het water te halen
D
Om stukjes vuil uit het water te halen

Slide 38 - Quizvraag

Wes en Darnell hebben een fles gevuld met zeewater. Dit zeewater gaan ze destilleren.

Wat voor water krijgen ze als ze het zeewater hebben gedestilleerd?
A
Schoon water dat nog gefiltreerd moet worden voordat je het mag drinken
B
Schoon zeewater met een zoute smaak
C
Zout water dat niet drinkbaar is
D
Zuiver water dat veilig is om te drinken

Slide 39 - Quizvraag

Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll