Spieren kunnen alleen uit zichzelf korter worden, niet verlengen. Hiervoor is een antagonist nodig.
Slide 18 - Tekstslide
Antagonisten
Spieren werken in koppels. Als de ene spier aanspant ontspant de andere.
Bijvoorbeeld buig- en strekspier bovenarm (biceps/ triceps).
De antagonist levert de externe kracht die nodig is om de actine- en myosinefilamenten weer uit elkaar te trekken en de spier te verlengen.
Slide 19 - Tekstslide
Spierspoeltje
registreert spierspanning
Slide 20 - Tekstslide
Peeslichaampje
registreert rek in de pees
zorgt voor peesreflex bij te grote rek ter voorkoming van schade aan spieren
Slide 21 - Tekstslide
Gladde spieren
Kring- en lengtespieren/ straalspieren zijn elkaars antagonisten.
Slide 22 - Tekstslide
Hartspieren
Hartspiervezels ontspannen doordat het hart volstroomt met bloed - dit levert de externe kracht die nodig is om de myosine-en actinefilamenten weer uit elkaar te trekken.
Slide 23 - Tekstslide
Snelle en langzame spieren
Hoeveelheid langzame en snelle spiervezels is genetisch bepaald maar kan worden gewijzigd door training
Slide 24 - Tekstslide
Snelle en langzame spieren
Krachttraining zorgt voor de verhoging van het aantal myosine en actine filamenten (spiergroei).
Slide 25 - Tekstslide
Snelle en langzame spieren
Duurtraining verhoogt het aantal mitochondrieën per cel en verhoogt de doorbloeding (uithoudingsvermogen)
Slide 26 - Tekstslide
Doel 19.2
Je hebt geleerd hoe een beweging in de spiervezels tot stand komt
Je leert wat antagonisten zijn
Je leert wat het verschil is tussen snelle nen langzame spiervezels