Unité 2: En ligne - apprendre 4&6, 5, 7, 8, 9

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Unité 2: En ligne - apprendre 4&6, 5, 7, 8, 9

sûr

1. vol
2. zeker
3. sorry
4. bezet

utiliser

1. opladen
2. uitleggen
3. overschrijden
4. gebruiken

tout de suite

1. online zijn
2. meteen
3. kapot
4. wacht

occupé

1. sorry
2. wacht
3. bezet
4. boos

la chose

1. het ding
2. de diefstal
3. het stopcontact
4. het netwerk

oublier

1. posten
2. vergeten
3. delen, verdelen
4. vallen

maintenant

1. dus
2. nu
3. sorry
4. langzaam

fâché

1. te, teveel
2. boos
3. kapot
4. dus

voler

1. overschrijden
2. bezoeken
3. functioneren, werken
4. stelen

la prise

1. de tijd
2. het wachtwoord
3. het stopcontact
4. de aangifte

tomber

1. bezoeken
2. delen, verdelen
3. uitleggen
4. vallen

trop

1. kapot
2. langzaam
3. bezet
4. te, teveel

dépasser

1. posten
2. overschrijden
3. opladen
4. delen, verdelen

j' ...

1. avons
2. ai
3. as
4. a

vous ...

1. as
2. a
3. ont
4. avez

elle ...

1. a
2. as
3. ont
4. avons

ils ...

1. a
2. ont
3. avons
4. as

Voltooid deelwoord van:
parler

1. parleré
2. parléré
3. parlé
4. parle

Voltooid deelwoord van:
faire

1. fairé
2. faire
3. fais
4. fait

Voltooid deelwoord van:
jouer

1. joué
2. joueré
3. joueé
4. joue

Voltooid deelwoord van:
avoir

1. eu
2. avoiré
3. avoié
4. aie

Voltooid deelwoord van:
être

1. êtré
2. été
3. êté
4. esté

Voltooid deelwoord van:
visiter

1. visiteé
2. visitéré
3. visiteré
4. visité

Tu as perdu ton portable?

1. Ben je je mobiel kwijtgeraakt?
2. Heb je een laptop?

Le réseau wifi a marché?

1. Werkte het wifi-netwerk?
2. Is de wifi gratis?

L'écran de mon portable est cassé.

1. Het scherm van mijn mobiel is kapot.
2. Ze hebben mijn mobiel gestolen.