P7 vragen zintuigen

Ruiken is een voorbeeld van het levensverschijnsel .....
A
voeden
B
waarnemen
C
uitscheiden
D
ademhalen
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
AnatomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Ruiken is een voorbeeld van het levensverschijnsel .....
A
voeden
B
waarnemen
C
uitscheiden
D
ademhalen

Slide 1 - Quizvraag

Je gehoor, reuk, zicht, smaak en tast zijn voorbeelden van...
A
Impulsen
B
Zintuigen
C
Zenuwen
D
Prikkels

Slide 2 - Quizvraag


In de huid zitten verschillende soorten zintuigcellen,
welke zijn dat?
A
warmte en kou
B
aanraking en druk
C
temperatuur en tast
D
warmte, kou, druk en tast

Slide 3 - Quizvraag

Licht neem je waar met zintuigen. Waar liggen deze zintuigen?
A
Voorin je oog
B
Middenin je oog
C
Achterin je oog

Slide 4 - Quizvraag

Teun gaat de badkamer binnen. In de badkamer is het donker. Hij tast de muur af en vindt een lichtschakelaar. Hij doet het licht aan. Hij kan in de spiegel de pupilreflex van zijn ogen zien.

Welke verandering ziet Teun in zijn ogen? En door welke spieren wordt deze verandering veroorzaakt?
A
Zijn pupillen worden groter. Dit wordt veroorzaakt door de spieren in de iris.
B
Zijn pupillen worden groter. Dit wordt veroorzaakt door de spieren van de lens.
C
Zijn pupillen worden kleiner. Dit wordt veroorzaakt door de spieren in de iris
D
Zijn pupillen worden kleiner. Dit wordt veroorzaakt door de spieren van de lens.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is geen zintuig?
A
Hart
B
Huid
C
Neus
D
Oor

Slide 6 - Quizvraag

De functies van zintuigen zijn......
A
Prikkels opvangen
B
Impulsen opvangen
C
Prikkels maken
D
Impulsen maken

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een zintuig?
A
Een orgaan dat reageert op prikkels
B
Een invloed uit het milieu op een organisme.
C
elektrische signalen die door zenuwen naar de hersenen worden geleid
D
de verwerking van impulsen die van de zintuigen komen

Slide 8 - Quizvraag

Wat vangen de zintuigcellen in je zintuigen op?
A
Impulsen
B
Signalen
C
Prikkels
D
Reacties

Slide 9 - Quizvraag

De zintuigen voor tast en druk liggen in de ...
A
huid
B
handen
C
gezicht
D
voeten

Slide 10 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk om te kunnen ruiken?
A
Je wordt gewaarschuwd voor gevaarlijke stoffen
B
Je wordt gewaarschuwd voor bedorven voedsel
C
Je wordt gewaarschuwd voor lekker voedsel

Slide 11 - Quizvraag

Waardoor kun je iets ruiken?
A
Doordat je neus trilhaartjes heeft in het slijmvlies
B
Doordat geurstoffen als een gas in de lucht zitten
C
Doordat de zintuigcellen in je neus impulsen krijgen
D
Doordat de ingeademde lucht warm en vochtig wordt gemaakt

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer ruik je een geur?
A
Wanneer de geurprikkels worden opgevangen door het reukzintuig.
B
Wanneer de geurprikkels in het reukzintuig worden omgezet in impulsen.
C
Wanneer de hersenen de impulsen van het smaakzintuig en reukzintuig heeft gecombineerd.

Slide 13 - Quizvraag

Dit vangen de zintuigcellen in je zintuigen op
A
Impulsen
B
Zenuwen
C
Prikkels
D
Licht

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de zintuigen?
A
organen in je lijf waarmee je kunt waarnemen
B
organen in je lijf waardoor je kunt leven
C
organen in je lijf waarmee je kunt overleven
D
organen in je lijf die je sneller en beter maken

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen zintuig?
A
Ruiken
B
Proeven
C
Bewegen
D
Zien

Slide 16 - Quizvraag

Stel je maakt een sneeuwbal met je blote handen, welke zintuigen in je huid gebruik je?
A
Warmtezintuigen en koudezintuigen
B
Warmtezintuigen en tastzintuigen
C
Tastzintuigen en koudezintuigen
D
Alleen tastzintuigen

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb ............. zintuigen
A
twee
B
vijf
C
vier
D
drie

Slide 18 - Quizvraag

Heeft de neus van een hond een hogere of een lagere drempelwaarde dan jouw neus?
A
Hij is gevoeliger dus een hogere drempelwaarde
B
Hij is minder gevoelig dus een hoger drempelwaarde
C
Hij is gevoeliger dus een lagere drempelwaarde
D
Hij is minder gevoelig dus een lagere drempelwaarde

Slide 19 - Quizvraag

Je kan proeven door de samenwerking van
A
Oog en neus
B
Oog en tong
C
Neus en tong
D
Mond en tong

Slide 20 - Quizvraag

Erik gaat de badkamer binnen. In de badkamer is het te donker om iets te kunnen zien. Erik tast de muur af en vindt een lichtschakelaar naast de spiegel boven de wastafel. Hij doet het licht aan. Hij kan in de spiegel de pupilreflex van zijn ogen zien.

In welk deel van de ogen van Erik ontstaan de impulsen waarvan de pupilreflex het gevolg is?
A
Pupil
B
Hoornvlies
C
Iris
D
Netvlies

Slide 21 - Quizvraag

Welke smaken kan je proeven?
A
Bitter, umami en zoet
B
Zoet, zout en zuur
C
Zout, zoet en bitter
D
Zout, zoet, bitter, zuur en umami

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen zintuig?
A
Proeven
B
Weten
C
Ruiken
D
Horen

Slide 23 - Quizvraag

In je huid liggen de volgende zintuigen
A
Tast- en drukzintuigen
B
Tastzintuigen
C
Tast- , druk-, warmte-, koudezintuigen
D
Tast-, druk-, warmtezintuigen

Slide 24 - Quizvraag

Waarop zijn zintuigcellen aangesloten?
A
Impulsen
B
Prikkels
C
Tastknopjes
D
Zenuwen

Slide 25 - Quizvraag