Le pronom personnel COD/COI 3vwo hoofdstuk

LE PRONOM PERSONNEL
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

LE PRONOM PERSONNEL

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag ga ik jullie uitleggen over:

* Le pronom personnel OBJET DIRECT (lijdend vw)
* Le pronom personnel OBJET INDIRECT (meew. vw)



Slide 2 - Tekstslide

Le COD et COI
We noemen het lijdend vw in het Frans:  Complément d'OBJET DIRECT
Exemple: J'écris une lettre 
"une lettre" = C.O.D volgt DIRECT de persoonsvorm

We noemen het meew. vw in het Frans: Complément d'OBJET INDIRECT
Exemple: J'écris une lettre à mon père:
"à mon père" = C.O.I volgt INDIRECT de persoonsvorm

Slide 3 - Tekstslide

We kunnen een COD of COI in de zin vervangen door een persoonlijkvoornaamwoord.
Kijk maar naar dit voorbeeld in het Nederlands:

Ik schrijf een brief aan mijn vader.
Lijdend vw vervangen: Ik schrijf hem aan mijn vader
Meew. vw vervangen: ik schrijf hem een brief

In het Nederlands gebruiken we in beide gevallen HEM. In het Frans is dat niet het geval!!

Slide 4 - Tekstslide

    pronoms OD /lijd.vw    pronoms OI /meew.vw
    
    me                                    me
    te                                       te
    le / la                                 lui   
    nous                                 nous
    vous                                  vous
    les                                      leur

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

De plaats van het pronom
We plaatsen het PRONOM OBJET DIRECT (LV) / INDIRECT (MV)
vóór de persoonsvorm. Maar.....als er een infinitief in de zin staat, dan plaatsen we het pronom vóór de infinitief.
Exemple:
Je donne une fleur à ma mère   
Je la donne à ma mère              Je lui donne une fleur       Je la lui donne 
Je vais donner une fleur à ma mère 
Je vais la donner à ma mère        Je vais lui donner une fleur 
Je vais la lui donner  

Slide 7 - Tekstslide

Tu vois tes amis?
vervang 'tes amis'
A
Tu le vois?
B
Tu la vois?
C
Tu les vois?
D
Tu l'a vois?

Slide 8 - Quizvraag

On vend cette maison.
vervang 'cette maison'
A
On la vend.
B
On le vend.
C
On les vend.
D
On vend la.

Slide 9 - Quizvraag

Elle étudie la carte routière.
vervang 'la carte routière'
A
Elle la étudie.
B
Elle l'étudie.
C
Elle le étudie.
D
Elle étudie le.

Slide 10 - Quizvraag

Je mange le chocolat.
A
Je l'mange.
B
Je la mange.
C
Le je mange.
D
Je le mange.

Slide 11 - Quizvraag

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'ce souvenir' (m)

Slide 12 - Open vraag

Tu laves la voiture?
vervang 'la voiture'

Slide 13 - Open vraag

herschrijf de zin en vervang het cod of coi:
J'ai regardé le film sur netflix.

Slide 14 - Open vraag

Théorie: Le pronom personnel 
              (meewerkend voorwerp)
Voorbeelden van een persoonlijk voornaamwoord dat de rol van meewerkend voorwerp heeft in een zin:

Ik geef hem een cadeau         Hij vraagt een game aan Sinterklaas

Een pronom personnel als meewerkend voorwerp vervangt altijd een persoon

Slide 15 - Tekstslide

Théorie: Le pronom personnel
              (meewerkend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me donne un cadeau            Hij geeft me een cadeau
te                  Il te donne un cadeau              Hij geeft jou een cadeau
le / la / l'     Il lui donne un cadeau              Hij geeft hem/haar een cadeau
nous           Il nous donne un cadeau         Hij geeft ons een cadeau
vous            Il vous donne un cadeau         Hij geeft jullie/u een cadeau
les                Il leur donne un cadeau           Hij geeft hen een cadeau
Werkwoorden die een p.p als mwv krijgen, herken je in het NL aan "aan" (geven aan) en in het FR aan "à"/au/aux (donner à, demander à)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'
A
Nous le donnons ce souvenir.
B
Nous donnons ce souvenir à le.
C
Nous la donnons ce souvenir.
D
Nous lui donnons ce souvenir.

Slide 20 - Quizvraag

Hij geeft hen het boek.
Il ... donne le livre.

Slide 21 - Open vraag

Wij gaan jullie bellen.
Nous allons ... téléphoner.

Slide 22 - Open vraag

Il donne le stylo à moi.
vervang 'à moi'

Slide 23 - Open vraag

Théorie: De plaats van le pronom personnel als LV en de plaats van le pronom personnel als MWV
De vormen staan..
1) ..voor de persoonsvorm : Je le vois, Je l'ai vu, Je lui ai donné le cadeau
Tenzij..
2) ..er een infinitief in de zin staat, dan staat de vorm voor die infinitief: Je vais le rencontrer, je vais lui téléphoner 




Slide 24 - Tekstslide

Elle a donné le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 25 - Open vraag

Elle va donner le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 26 - Open vraag

Théorie: De plaats van le pronom personnel als LV en de plaats van le pronom personnel als MWV
Tot slot.. Als je in 1 zin een p.p LV en een p.p MWV hebt..
1) MWV > LV:    
     Tu pourrais me (MWV) les (LV) rendre ?         
  
     Elle nous (MWV) l’(LV)a donné. 




Slide 27 - Tekstslide

Il donne un cadeau à nous
vervang 'un cadeau' & 'à Nous'

Slide 28 - Open vraag

Il pose une question à moi
vervang 'une question' & 'à moi'

Slide 29 - Open vraag

Je pose une question à mes amis.
vervang 'une question' & 'à mes amis'

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide


Hoe herken je een meewerkend voorwerp
in een Franse zin?
A
begint met: du, de la, de, des
B
begint met: avec, pour
C
begint met: à, au, à la
D
begint met: à, au, aux

Slide 32 - Quizvraag


Door welke woorden kun je het meewerkend voorwerp vervangen?
A
me, te, te, la, nous, vous, leur
B
me, te, lui, nous, vous, les
C
me, te, lui, nous, vous, leur

Slide 33 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Il demande à moi de l'aider.

A
Il te demande de l'aider.
B
Il demande à m'aider.
C
Il me demande de l'aider.
D
Il demande me de l'aider

Slide 34 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Je vais donner un cadeau à mes parents.
A
Je leur vais donner un cadeau.
B
Je les vais donner un cadeau.
C
Je vais donner leur un cadeau.
D
Je vais leur donner un cadeau.

Slide 35 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Jean a répondu au prof.

A
Jean lui a répondu.
B
Jean a lui répondu.
C
Jean l'a répondu.
D
Jean a répondu à lui.

Slide 36 - Quizvraag

C'est la fin🏁

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide