Quiz Elektriciteit

Wat gaan we vandaag doen:
  • Klassikale quiz competitie in groepjes.


  • Splitsen met groepen; keuze
  • 1: Klassikale uitleg meedoen
  • 2: alvast aan het werk 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen:
  • Klassikale quiz competitie in groepjes.


  • Splitsen met groepen; keuze
  • 1: Klassikale uitleg meedoen
  • 2: alvast aan het werk 

Slide 1 - Tekstslide

Zet de volgende apparaten op volgorde:
van laag vermogen naar hoog vermogen.
A
1) Boormachine 2) Tv-toestel 3) Polshorloge 4) Wasdroger
B
1) Wasdroger 2) Polshorloge 3) Boormachine 4) Tv-toestel
C
1) Polshorloge 2) Boormachine 3) Tv-toestel 4) Wasdroger
D
1) Tv-toestel 2) Wasdroger 3) Boormachine 4) Polshorloge

Slide 2 - Quizvraag

Welke uitspraak is NIET waar?
A
Het vermogen van sommige apparaten is heel veranderlijk.
B
Het vermogen geeft aan hoeveel stroomsterkte een apparaat per seconde verbruikt.
C
Hoe groter het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat per seconde verbruikt.
D
Als je belt is het vermogen groter dan wanneer hij op stand-by staat.

Slide 3 - Quizvraag

Een stofzuiger van 1400 watt, twee lampen van 40 watt en een magnetron van 700 watt worden aangesloten op dezelfde groep.
Hoe groot is de totale vermogen in kW?
A
P = 2180 kW
B
P = 2,140 kW
C
P = 2,180 kW
D
P = 2140 kW

Slide 4 - Quizvraag

Op een lampje staat: 6V;100 mA, P = U x I
Hoe groot is het vermogen van het lampje?
A
P = 600 W
B
P = 0,6 W
C
P = 6 W
D
P = 60 W

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het symbool voor spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 6 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 7 - Quizvraag

Reken om: 2,5 V = ... mV
A
2500 mV
B
250 mV
C
25 mV
D
25000 mV

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de omschrijving van het begrip 'vermogen'?
A
De hoeveelheid stroom dat het apparaat per seconde verbruikt.
B
De hoeveelheid vermogen dat het apparaat per seconde verbruikt
C
De hoeveelheid tijd dat het apparaat per seconde verbruikt.
D
De hoeveelheid elektrische energie dat het apparaat per seconde verbruikt.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de functie van een transformatorhuisje?
A
De kabels worden verdeeld naar alle huizen
B
Electriciteitsnet wordt omgezet naar 230V
C
De spanning wordt omgezet naar meer dan230V

Slide 10 - Quizvraag

Met welke eenheid meten we spanning?
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent de letter P?
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel Watt is 12 kW?
A
12 000 W
B
1200 W
C
120 W
D
0,0012 W

Slide 13 - Quizvraag

Energie = vermogen x tijd. Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 14 - Quizvraag

een straalkachel van 1250 W staat 4 uur aan. De kachel verbruikt dan ....kWh?
A
5 kWh
B
312,5 kWh
C
5000 kWh
D
3,125 kWh

Slide 15 - Quizvraag

Een lamp van 50 W brandt van 18.00 tot 21.30 uur. Bereken het energieverbruik.

A
50 x 3,3 = 165 kWh
B
50 x 3,5 = 175 kWh
C
0,05 x 3,3 = 0,165 kWh
D
0,05 x 3,5 = 0,175 kWh

Slide 16 - Quizvraag

Wat is 1 kilowatuur?
A
De hoeveelheid energie die gebruikt wordt als een apparaat van 2000 W 1,5 uur aan staat.
B
De hoeveelheid energie die gebruikt wordt als een apparaat van 1000 W 1 uur aan staat.
C
De hoeveelheid energie die gebruikt wordt als een apparaat van 1000 W 24 uur aan staat.

Slide 17 - Quizvraag

Welke stoffen dragen bij aan het broeikaseffect bij het opwekken van elektriciteit?
A
Water
B
Stoom
C
Koolstofdioxide

Slide 18 - Quizvraag

Welke uitspraak is waar?
A
Een batterij van 6 V levert meer energie dan een batterij van 12 V
B
Een batterij van 6 V levert minder energie dan een batterij van 12 V
C
Een batterij van 6 V levert evenveel energie dan een batterij van 12 V

Slide 19 - Quizvraag