21.1 les 2

5 Havo, H21
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

5 Havo, H21

Slide 1 - Tekstslide

programma
Starten met laatste periode van je hele middelbare school-carriere!

  • 1 op 1 les nodig? op verzoek inplannen
  • doelenlijst (mail mij even de hogeschool en opleiding)?

Doel na HAVO?




Slide 2 - Tekstslide

Bijles uren
Di: 3e en 6e uur
Do: 1e en 3e uur (do 3e, Remy, Junerich, Liana, Nigel)

  • Geen vrije inloop (doelgeriht
  • Intekenen vooraf (stuur mail, en geef zo concreet mogelijk het probleem aan)
  • Di 4e uur: 6 VWO (mag je bij aansluiten

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

accountant of rapper?

Slide 6 - Tekstslide

Doelenlijst
Maxine: InHolland, soc. juridisch
Imane: Pabo
Ali: Hogeschool Rotterdam, ondernemen
Mo: InHolland, accountancy (digitaal)
Mark: Avans, security
Amal: verloskunde
Ibrahim: Hogeschool Rotterdam, sportmarketing en management,
Redouan:

Slide 7 - Tekstslide

doel van de les

Na deze les:

  • begrijp je het verschil tussen hoogconjunctuur en laagconjunctuur
  • weet je wat groei van het (reele) BBP is.

    Slide 8 - Tekstslide

    vraagkant van de economie
    (conjunctuur)
    productiecapaciteit, aanbod
    (structuur)

    Slide 9 - Tekstslide

    conjunctuur
    Conjunctuur = schommelingen in de groei van het reeel BBP

    BBP: waarde productie van goederen en diensten in een land (in een jaar)

    BBP is veranderlijk in de tijd, waardoor?
    • waarom verandert de productie?
    • wat is de relatie tussen productie (aanbod) en vraag (bestedingen: C, I, O, E, M)

    Slide 10 - Tekstslide

    conjunctuur
    Conjunctuur = schommelingen in de groei van het reeel BBP rondom de trend

    Wat is reeel BBP

    Slide 11 - Tekstslide

    (nieuw-oud)/oud x 100% = (675-650)/650 x 100% =   3,8% >>> indexcijfer: 103,8
    Reeel = nominaal/prijs = 103,8/102 x 100 = 101,8

    Slide 12 - Tekstslide

    nominaal en reeel
    Nominaal is een getal, een bedrag een hoeveelheid. VOORBEELD € 1.000
    Reeel wordt uitgedrukt in producten, diensten >>> KOOPKRACHT

    Van nominaal naar reeel ga je altijd als volgt te werk:
    1. Neem het nominale bedrag of getal
    2. Bepaal het prijsniveau (CPI)
    3. Deel het nominale bedrag door de prijzen

    Slide 13 - Tekstslide

    nominaal en reeel
    Voorbeeld:
    • In jaar 1 heb je € 1.000 (nomimaal), de prijzen van smartphones zijn € 200 (prijs). Het prijsniveau is 100 (omdat dit het startpunt is)
    • € 1.000/100 x 100 = €1.000 (iedere € 1.000 heeft een koopkracht van € 1.000)
    • Je kunt  €1.000/€200 = 5 smartphones (REEEL) kopen
    • In jaar 2 is het prijsindex 125. Je berekent dat een smartphone nu 200 X1,25 = 250 kost
    • Je kunt nu reeel 1000/250 = 4 smartphones kopen ofwel 1 smartphone minder: 20% minder!!
    • Jouw € 1000 van jaar 1  is in jaar 2 nog maar € 1000/1,25 =  800 waard.
    • Inflatie is 25% >>  Koopkrachtdaling is 20%                       

    Slide 14 - Tekstslide

    groei?
    • Gewoonlijk is groei, een toename van >0%
    • Groei meet verandering en kan ook negatief zijn.
    • Als de groei negatief is (krimp).
    • recessie: twee of meer kwartalen krimp


    Slide 15 - Tekstslide

    De conjunctuur: schommelingen in de groei van reeel BBP rondom de trend
    laagconjunctuur is meestal niet een krimp, maar is slechts een lagere groei

    Slide 16 - Tekstslide

    Slide 17 - Tekstslide

    Nakijken
    21.6


    Slide 18 - Tekstslide

    aan de slag
    Lezen 21.1
    Maken 21.4 en 21.5


    Slide 19 - Tekstslide

    huiswerk
    Lezen 21.1
    Maken 21.4 en 21.5


    Slide 20 - Tekstslide

    Slide 21 - Tekstslide

    Slide 22 - Tekstslide

    De conjunctuur: schommelingen in de groei van reeel BBP rondom de trend
    laagconjunctuur is meestal niet een krimp, maar is slechts een lagere groei

    Slide 23 - Tekstslide

    waarom rekening houden met inflatie?

    Voorbeeld (niet realistisch overigens, wel leerzaam)

    Je bent ondernemer. Je koopt stoelen in voor € 62,50 en verkoopt voor € 125
    Jouw kapitaal is €250
    Bij  start: 4 stoelen x€62,50= € 250 Je maakt een omzet van € 500 en winst van €250.

    Prijzen verdubbelen ieder jaar. Je vindt dat niet belangrijk, je geeft je gehele winst uit.
    • In jaar 2: inkoop 2 stoelen (2x €125). De verkoopprijs stijgt  100%. De winst is weer € 250.
    • In jaar 3: inkoop 1 stoelen (1x €250). De verkoopprijs stijgt  100%. De winst is weer € 250.
    • In jaar 4: inkoop nul stoelen. Er is geen winst meer

    Slide 24 - Tekstslide

    je bepaalt inflatie (stijging algemeen prijspeil) door eerst te kijken waaraan geld wordt uitgegeven
    en dat vermenigvuldig je met de prijsstijgingen per bestedingscategorie

    Slide 25 - Tekstslide

    uitleg
    • deflatie: prijzen dalen
    • wat doen consumenten als de prijzen dalen?

    Slide 26 - Tekstslide

    doel van de les

    Conjunctuur betekent schommelingen in groei reeel BBP rond de trend

    Hoogconjunctuur: groei boven de trend
     Laagconjunctuur: groei onder de trend

      Slide 27 - Tekstslide

      Slide 28 - Tekstslide