H5&H7

H5&H7
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H5&H7

Slide 1 - Tekstslide

Welke soorten schaduw ken je en wat is het verschil?

Slide 2 - Open vraag

Kendra zoekt een tuinman. Ze kijkt op internet om te zien wat dat gaat kosten. Daar vindt ze de volgende formules.
Tuinbedrijf Buurman: kosten in € = 75 + 2a
Tuinbedrijf Groen: kosten in € = 40 + 2,1a
Hierbij is a de oppervlakte van de tuin in m2.
Bereken bij welke a (=aantal m2) het omslagpunt ligt.

Slide 3 - Open vraag

75 + 2a = 40 + 2,1a
35 + 2a = 2,1a
35 = 0,1a
a = 350
Het omslagpunt ligt bij 350m2

Slide 4 - Tekstslide

Menno gooit een bal van een heuvel. De baan van de bal kun je beschrijven met de formule die hieronder staat
a: afstand van de heuvel in meters
In het assenstelsel zie je de grafiek die daarbij hoort.
Vanaf welke hoogte gooit Patrick de bal? Laat dit zien met de formule.

hoogte=a24a+35

Slide 5 - Open vraag

-0^2 - 4x0 + 35 = 35
Berekening 1 punt, antwoord 1 punt
Menno gooit de bal vanaf een hoogte van 35m.

Slide 6 - Tekstslide

Menno gooit een bal van een heuvel. De baan van de bal kun je beschrijven met de formule die hieronder staat
a: afstand van de heuvel in meters
Bereken met inklemmen op hoeveel meter van de heuvel de bal op de grond komt.
Rond af op 1 decimaal.

hoogte=a24a+35

Slide 7 - Open vraag

Bij a = 4,2 is de hoogte -4,2^2 - 4 x 4,2 + 35 = 0,36
Bij a = 4,3 is de hoogte -4,3^2 - 4 x 4,3 + 35 = -0,69
Bij a = 4,2 is het dichter bij de 0, dus na 4,2 meter komt de bal op de grond.

Slide 8 - Tekstslide

Bereken zijde AB.

Slide 9 - Open vraag

AB = 1,75 : 3,5 x 4 = 2

Slide 10 - Tekstslide

Los op: -x^2 + 2x +8 = 6 ,
geef je twee antwoorden op 1 decimaal nauwkeurig.

Slide 11 - Open vraag

Je ziet de grafiek bij de formule: y= -x^2 + 2x +8
Geef de waarde van de x-coördinaat van het linker snijpunt van de grafiek met de lijn y=6
geef je twee antwoorden op 1 decimaal nauwkeurig.

Slide 12 - Woordweb



Je ziet de grafiek bij de formule: y= -x^2 + 2x +8  

Bij x = -0,7 is y = -(-0,7)^2 + 2 * -0,7 + 8 = 6,11
Bij x = -0,8 is y= -(-0,8)^2 + 2 * -0,8 + 8 = 5,76
Bij x = -0,7 is de uitkomst dichter bij 6, dus de x-waarde van het snijpunt met de lijn y = 6 is ongeveer bij x = -0,7.

Slide 13 - Tekstslide

los op:
0,25w - 2 = -1,75

Slide 14 - Open vraag

Leg uit of vierhoek AKLM en vierhoek ABCD gelijkvormig zijn?

Slide 15 - Open vraag

De zijden zijn niet allemaal met eenzelfde factor vergroot, dus de vierhoeken zijn geen vergroting van elkaar.

Slide 16 - Tekstslide

welke van deze drie kwadratische formules heeft géén uitkomst?
-t^2 -3 = -1
6t^2 -19 = -1
-t^2 + 3 = +1
A
de bovenste

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Teken driehoek CDE en driehoek ABC in dezelfde stand. Bereken hoeveel meter het kanaal breed is.
Rond af op hele meters

Slide 19 - Open vraag

AB = 28 : 15 * 40
Het kanaal is ongeveer 75m breed.       
74,67

Slide 20 - Tekstslide

los op: 0,5w^2 +3 = 7,5

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Tijdens een sportdag op school worden tijd en afstand van verschillende onderdelen omgezet in punten.

Dirk Jan stoot de kogel 5,25 m.
Bereken het aantal punten dat hierbij hoort.
A
5,25 x-250 + 4500=3187
B
5,25 x 80 -100= 320
C
100 x-250 + 4500= -20500
D
5,25 = 1,32 x 80 -100

Slide 23 - Quizvraag

Peter krijgt voor het onderdeel kogelstoten 264 punten.
Bereken hoever Peter de kogel stoot.
A
4,55m
B
6,55m
C
5,45m
D
4,90m

Slide 24 - Quizvraag

264 punten. Je krijgt:
264 = a * 80 - 100

Slide 25 - Tekstslide

Bereken de hoogte van de boom.

Slide 26 - Open vraag

Factor = 10,5 : 2,8 
AE = (10,5 : 2,8) * 1,6 
De hoogte van de boom is 6 meter.
=6
=3,75

Slide 27 - Tekstslide

.
Op het onderdeel 100 m sprint behaalt Dirk Jan 500 punten. Peter behaalt op de 100 meter sprint 550 punten. 
Bereken hoeveel seconden Peter sneller is dan Dirk Jan.

Slide 28 - Open vraag

2 vergelijkingen op te lossen:
500 = t*-250 + 4500    en   550 = t*-250 + 4500
(waarbij t = tijd in seconden)

Slide 29 - Tekstslide


Bij welke waarde van a heeft Birgit minder dan 300 euro?

a= weken         b= bedrag
A
Voor a< 6 heeft Brigit minder dan 300 euro
B
Voor a>6 heeft Brigit minder dan 300 euro
C
Voor a= 6 heeft Brigit minder dan 300 euro
D
Kan niet

Slide 30 - Quizvraag

Bij welk aantal weken heeft Jasper meer spaartegoed dan Birgit?
Leg je antwoord uit.

Slide 31 - Open vraag

Bereken zijde KM.
Rond zo nodig af op 2 decimalen

Slide 32 - Open vraag

Factor = 3 : 5
KM = (3 : 5) * 7,8 
Zijde KM = 4,68
=4,68

Slide 33 - Tekstslide

Bereken hoeveel weken Birgit de telefoon later kan
kopen dan Jasper.

a= weken en b = bedrag
A
Jasper kan de telefoon na 4 weken kopen. Birgit 2 weken later
B
Jasper kan de telefoon na 5 weken kopen. Birgit 3 weken later
C
Jasper kan de telefoon na 4 weken kopen. Birgit 3 weken later.
D
Jasper kan de telefoon na 4 weken kopen. Birgit 4 weken later

Slide 34 - Quizvraag

Los deze vergelijking op. Rond zo nodig af
op twee decimalen.
A
x=7 of x = -7
B
x≈ 6,48 of x ≈ -6,48
C
x≈ 7,00 of x ≈ -7,00
D
x= 6,5 of x = -6,5

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Bereken zijde BC.
Rond zo nodig af op 2 decimalen

Slide 37 - Open vraag

Factor = 5 : 3 
BC = (5 : 3) * 5,1 
Zijde KM = 8,5
=8,5
1,67

Slide 38 - Tekstslide

Los deze vergelijking op. Rond zo nodig af
op twee decimalen.
A
Twee oplossingen x = 6 of x = −6.
B
één oplossing x = 6
C
Twee oplossingen x= wortel 7 en x= -wortel 7
D
Kan niet

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

Welke vergelijking moet opgelost worden om x-coördinaat te berekenen op de grafiek van de kwadratische formule hiernaast waarbij y=2.

Slide 41 - Open vraag

2=21x23

Slide 42 - Tekstslide

Succes met de toets!

Slide 43 - Tekstslide