Bob de pad.

Bob de pad.
 1. Bob is een pad.
 2. Hij woont in een poel.
 3. Zijn pa heet Rik en zijn ma heet Kim.
 4. Hij heeft ook een broer en ...............
 5. Zijn zus springt op en neer.
 6. Zijn broer zit vaak stil.
 7. Bob zegt vaak kwak en dan kijkt zijn ma.
 8. Ze vraagt dan of het goed gaat.
 9. Bob vindt dat leuk.
10. Dan springt hij weer in de poel.
11. Bob zwemt weg.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Begrijpend lezenSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bob de pad.
 1. Bob is een pad.
 2. Hij woont in een poel.
 3. Zijn pa heet Rik en zijn ma heet Kim.
 4. Hij heeft ook een broer en ...............
 5. Zijn zus springt op en neer.
 6. Zijn broer zit vaak stil.
 7. Bob zegt vaak kwak en dan kijkt zijn ma.
 8. Ze vraagt dan of het goed gaat.
 9. Bob vindt dat leuk.
10. Dan springt hij weer in de poel.
11. Bob zwemt weg.

Slide 1 - Tekstslide

Bob de pad.
 1. Bob is een pad.
 2. Hij woont in een poel.
 3. Zijn pa heet Rik en zijn ma heet Kim.
 4. Hij heeft ook een broer en ...............
 5. Zijn zus springt op en neer.
 6. Zijn broer zit vaak stil.
 7. Bob zegt vaak kwak en dan kijkt zijn ma.
 8. Ze vraagt dan of het goed gaat.
 9. Bob vindt dat leuk.
10. Dan springt hij weer in de poel.
11. Bob zwemt weg.

Slide 2 - Tekstslide

Waar woont Bob?
A
in het zwembad
B
in de zee
C
in de poel
D
in de tuin

Slide 3 - Quizvraag

Wie is "hij" in regel 2
A
Bob
B
pa
C
ma
D
de kip

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een poel.
A
een plas met water
B
een modderplas
C
een zee
D
een meer

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heten de vader en moeder van Bob
A
Kim en Jan
B
Kim en Rik
C
Rik en Sam
D
Jan en Sam

Slide 6 - Quizvraag

Wat moet er op regel 4 staan?

A
broer
B
neef
C
zus
D
nicht

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel kinderen hebben pa en ma pad?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Wat doet Bob zijn zus?
A
zwemmen
B
eten
C
stil zitten
D
springen

Slide 9 - Quizvraag

Wat doet Bob zijn broer?
A
springen
B
stil zitten
C
zwemmen
D
eten

Slide 10 - Quizvraag

Wat zegt Bob vaak?
A
boe
B
kwik
C
kwak
D
tok

Slide 11 - Quizvraag

Wie vraagt of het goed gaat met Bob?
A
pa
B
Rik
C
Kim
D
ma

Slide 12 - Quizvraag

Wie is hij in regel 10?

A
Kim
B
Bob
C
Rik
D
Rob

Slide 13 - Quizvraag