Oegentoets thema 5

lesdoel
Ik ga nog een keer goed oefenen voor de taaltoets van thema 5.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

lesdoel
Ik ga nog een keer goed oefenen voor de taaltoets van thema 5.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor compleet?
A
volleerd
B
volledig
C
volmaakt

Slide 3 - Quizvraag

Welke zin past hier het best bij?
A
De dief omhelsde een advocaat.
B
De dief vroeg de hulp een advocaat.
C
De dief overviel een advocaat.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is GEEN communicatiemiddel?
A
informatie
B
telefoon
C
televisie
D
internet

Slide 5 - Quizvraag

vervang het onderstreepte woord!
DSe nieuwe game zal om 8 mei in de handel komen.
A
overnemen
B
chatten
C
verschijnen
D
surfen

Slide 6 - Quizvraag

vervang het onderstreepte woord!
Mijn vriendin en ik zijn  aan het praten via het internet.
A
overnemen
B
chatten
C
verschijnen
D
surfen

Slide 7 - Quizvraag

Wat s het synoniem van het onderstreepte woord?
Luna stuur het artikel  naar de krant.
A
de reeks
B
het individu
C
het thema
D
het stuk

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf het goede woord boven de woordparaplu!
de televisie
de post
het internet
de radio
het netwerk
het communicatiemiddel
de elektronische snelweg

Slide 9 - Sleepvraag

Welk woord past in de zin?
De villa staat te koop met ............... schuur.
A
bijbehorende
B
onbewuste
C
virtuele

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Heeft ze Jan uitgenodigd en Eva .....
A
compleet
B
eveneens
C
reeds

Slide 11 - Quizvraag


A
Het echtpaar hielp onderduikers.
B
Ze werden verstopt in de kelder.
C
Ze overleefden gelukkig de oorlog.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

In de ............ staat altijd en vorm van hebben of zijn.
A
onvoltooide tijd
B
voltooide tijd

Slide 17 - Quizvraag

Deze zin staat in de .........
Ik verhuis.
A
onvoltooide tijd
B
voltooide tijd

Slide 18 - Quizvraag

Deze zin staat in de .........
Ik ben verhuisd.
A
onvoltooide tijd
B
voltooide tijd

Slide 19 - Quizvraag

Deze zin staat in de .........
Ik verhuisde.
A
onvoltooide tijd
B
voltooide tijd

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf de zin in de verleden tijd! (de onvoltooide tijd)
Wij denken.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de zin in de verleden tijd! (de voltooide tijd)
Wij denken.

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de zin in de verleden tijd! (de onvoltooide tijd)
Het meisje gaat.

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de zin in de verleden tijd! (de voltooide tijd)
Het meisje gaat.

Slide 24 - Open vraag

Schrijf het gezegde op!
Ben jij wel eens naar de bioscoop geweest?

Slide 25 - Open vraag

Schrijf het gezegde op!
Zag jij een grappige of spannende film?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Schrijf de juiste afkortingen in de tekst!
dhr.
t.k.a.
m
za
mm
tel.
i.v.m.
z.s.m.
z.g.a.n.
cm

Slide 28 - Sleepvraag

Schrijf de juiste afkortingen in de tekst!
dhr.
t.k.a.
m
za
mm
tel.
i.v.m.
z.s.m.
z.g.a.n.
cm

Slide 29 - Sleepvraag

Schrijf de afkorting voluit!
fam.

Slide 30 - Open vraag

Schrijf de afkorting voluit!
afb.

Slide 31 - Open vraag

Schrijf de afkorting voluit!
ma

Slide 32 - Open vraag

Schrijf de afkorting voluit!
blz.

Slide 33 - Open vraag