Taal afkortingen TA6 2.20

doel:
Ik weet afkortingen in onze taal
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

doel:
Ik weet afkortingen in onze taal

Slide 1 - Tekstslide

Welke afkortingen ken
je al?

Slide 2 - Woordweb

Regels bij afkortingen:
één woord: je schrijft de eerste of de belangrijkste letters, met een punt
                       - bijvoorbeeld -> bijv. 
zonder punt: als je de afkorting als een woord uitspreekt
                         - informatie -> info
groepje woorden: de eerste letter van alle woorden, met een punt
                          - zo snel mogelijk -> z.s.m.
hoofdletters: als je voor de woorden ook hoofdletters gebruikt 
                          - Hare Majesteit -> H.M.

Slide 3 - Tekstslide

zo snel mogelijk
inclusief
dat wil zeggen
de heer
z.s.m.
dhr.
incl.
d.w.z.

Slide 4 - Sleepvraag

Wat betekent a.u.b.?
A
als u blijft
B
alstublieft
C
appartement uit Breda
D
ander uur blijven

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent i.v.m.?
A
ik verbruik minder
B
iets verboden maken
C
in verband met
D
in verliefde modus

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent blz.?
A
blazen
B
bladzijde
C
brood laten zweven
D
billen laten zitten

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent z.s.m.?
A
Zo snel mogelijk
B
Zo spoedig mogelijk
C
Zijn Spaanse moeder
D
Zon strand melk

Slide 8 - Quizvraag

i.v.m.
A
in verband met
B
in voorrang met
C
in voertuig met

Slide 9 - Quizvraag

tel.
A
tellen
B
totaal
C
telefoon

Slide 10 - Quizvraag

t.k.a.
A
te kort aangehaald
B
te koop aangeboden
C
te kort afgeknipt

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent z.o.z.?
A
Zoek Overkant Zijweg
B
Zoek Op Zee
C
Zie Omme Zijde
D
Zie Om Zijkant

Slide 12 - Quizvraag

z.g.a.n.
A
zo goed als nieuw
B
zogenaamd
C
ze gaan aftellen naar

Slide 13 - Quizvraag

Sec. betekent:
A
Seconde
B
Secundair
C
Spoed evacuatie Circus
D
Secuur

Slide 14 - Quizvraag

Bladzijde
A
Blz.
B
B.l.z
C
bl.
D
b.z

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de afkorting van 'minimaal'?
A
mnm.
B
max.
C
min.
D
mini.

Slide 16 - Quizvraag

wat betekent t.h.t.
A
tegen minder tol
B
ten minste houdbaar tot
C
tover het terug
D
tegen houden tot

Slide 17 - Quizvraag

wat betekent n.v.t.
A
niet voor tassen
B
nog voor tijd
C
niet van toepassing
D
nog veel tedoen

Slide 18 - Quizvraag

wat is de afkoring van informatie
A
info
B
i.f.
C
info.
D
if.

Slide 19 - Quizvraag

wat betekent de afkorting w.c.
A
weecee
B
weer centraal
C
water contact
D
water closet

Slide 20 - Quizvraag