online les

Too bad that we have to do this over meet
(for now)
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Too bad that we have to do this over meet
(for now)

Slide 1 - Tekstslide

Als het glucosegehalte te laag wordt, gebruikt ons lichaam een reserve stof. hoe heet deze stof?
A
Glucose
B
Glucagon
C
Glycogeen
D
Adrenaline

Slide 2 - Quizvraag

Welke stoffen worden gemaakt in de Eilandjes van Langerhans die de bloedsuikerspiegel regelen?
A
Glycogeen en glucagon
B
Insuline en glycogeen
C
Insuline en glucagon
D
Insuline en glucose

Slide 3 - Quizvraag

Insuline wordt geproduceerd door de maag.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Glucose -> Glycogeen
Glycogeen -> Glucose
Insuline
Glucagon
Adrenaline

Slide 5 - Sleepvraag

ADEMHALEN

Slide 6 - Tekstslide

Waarom is inademen in je neus gezonder?
*  Je maakt de lucht vochtig
*  Je maakt de lucht schoon
*  Je vangt ziekteverwekkers op
*  Je ruikt gevaarlijke stoffen

Slide 7 - Tekstslide

Kijk goed naar de plaatjes. Zie je het verschil tussen ademhalen, slikken en verslikken??

Slide 8 - Tekstslide

Hoe bereikt zuurstof je long?
*  Door je mondholte of neusholte
*  Door de keelholte
*  Door je luchtpijp  => ligt aan de buitenkant
*  Door de bronchie
*  Door de luchtpijptakjes
* In de long
* In het longblaasje

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Zuurstof opnemen
Als de lucht in de luchtpijptakjes zit komt het in de LONGBLAASJES. Daar vindt gaswisseling plaats!
In de longblaasjes:

Zuurstof                => uit lucht   =>  naar bloed
Koolstofdioxide => uit bloed  => mnaar lucht

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Trilhaarweefsel
In de neusholte, luchtpijp, bronchie, luchtpijptakjes zit trilhaarweefsel.
Dit trilhaarweefsel beschermt de longen:
het vangt bacteriën en stof op!!

Slide 14 - Tekstslide

In en uit ademen
  • Een long is GEEN spier, dus kan zelf niet bewegen!
  • om te kunnen bewegen zijn er spieren nodig .
  • Inademen: de longen moeten groter worden
  • Uitademen: de longen moeten kleiner worden

Slide 15 - Tekstslide

In en uit ademen
Borstademhaling:
tussenribspieren trekken de borstkas omhoog      =>              je ademt in
Tussenribspieren ontspannen en zakken naar beneden =>     je ademt uit

Slide 16 - Tekstslide

In en uit ademen
Buikademhaling:
middenrifspieren trekken samen en gaat naar beneden      =>              je ademt in
middenrifspieren ontspannen en gaan omhoog                 =>             je ademt uit

Slide 17 - Tekstslide

Bij ademhalen is...
A
Zowel de huig als het strotklepje is dicht
B
De huig is open het strotklepje is dicht
C
zowel de huig als het strotklepje is open
D
De huig is dicht, het strotklepje is open

Slide 18 - Quizvraag

wat is de huig?
A
1
B
2

Slide 19 - Quizvraag

Sleep de nummers naar de juiste namen
keelholte
Long
luchtpijp
Neusholte
strotte
hoofd
2
1
4
3
5

Slide 20 - Sleepvraag

Waardoor gaat de gaswisseling in de longen snel?
A
Groot oppervlak van de longblaasjes
B
Dunne wand van de longblaasjes
C
Groot oppervlak van de longblaasjes en een dunne wand longblaasjes
D
Dunnen wand longblaasjes en snel in en uit ademen

Slide 21 - Quizvraag

Langs welke route bereikt zuurstof de longblaasjes?
A
neusholte - keelholte - luchtpijp - strottenhoofd - luchtpijptakje - bronchiën - longblaasjes
B
neusholte-keelholte-strottenhoofd - luchtpijp - luchtpijptakje - bronchiën - longblaasjes
C
neusholte - keelholte - strottenhoofd - luchtpijptakje - luchtpijp- bronchiën - longblaasjes
D
neusholte-keelholte-strottenhoofd - luchtpijp - bronchiën - luchtpijptakje - longblaasjes

Slide 22 - Quizvraag

Vertering
Vertering

Slide 23 - Tekstslide

Voedingsmiddelen voedingsstoffen
Een voedingsmiddel is alles wat je eet/drinkt.
Een voedingsstof is een nuttige stof in een voedingsmiddel.
Er zijn 6 voedingsstoffen:
  • koolhydraten
  • eiwitten
  • vetten
  • vitamine
  • mineralen
  • water




Slide 24 - Tekstslide

Waarin zitten de voedingsstoffen
Eiwitten: in vlees, vis, melkprodukten, noten, peulvruchten.
Vetten: olie, boter, vlees koekjes, chips
Koolhydraten: rijst, brood, aardappels, macaroni
Water: koffie, thee enz.
Vitaminen en mineralen: anders per soort.

Slide 25 - Tekstslide

functie bij voedingsstof
  • Bouwstof:  eiwit, water, mineralen zoals kalk en ijzer
  • Brandstof: vet koolhydraat (en eiwit als je het teveel binnen krijgt)
  • reservestof: vet en koolhydraat
  • beschermende stof:  vitamine en mineralen


Slide 26 - Tekstslide

Functie van voedingsstoffen
Voedingsstoffen kunnen 4 functies hebben:
  • Bouwstof: nodig om te groeien/nieuwe cellen te maken.
  • Brandstof: voor energie
  • reservestof: energie opslaan
  • beschermende stof: om ziekten te voorkomen.


Slide 27 - Tekstslide

Vertering
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen.

Vetten, eiwitten en (veel) koolhydraten kunnen niet zomaar opgenomen worden in het bloed. Deze voedingsstoffen moeten verteerd worden.

Vitamines, mineralen en water kunnen wel direct worden opgenomen in het bloed. 
Vertering van deze stoffen is niet nodig.


Slide 28 - Tekstslide

Wel
Niet
Moet WEL verteerd worden
Hoeft NIET verteerd te worden
Eiwit
Water
Zetmeel
Vetten
Glucose
Mineralen
Vitamine

Slide 29 - Sleepvraag

Beweging in de slokdarm ...
Peristaltische bewegingen
1
Long
2
Hart
3
Lever
4
Maag maakt maagsap; Dit verteert eiwit.
5
Dikke darm
6
Dunne darm
7
Slokdarm
8
Milt (opstroomstof)
9
Nier 
10
Urineblaas
6
Leer de organen uit je hoofd!!

Slide 30 - Tekstslide

Verteringssap
Speeksel => verteert zetmeel
                     => remt bacteriegroei
                     => zorgt dat je voedsel makkelijk doorslikt
Maagsap => verteert eiwit
                     => doodt bacteriën
Darmsap => verteert koolhydraat, eiwit, vet
Alvleessap => verteert koolhydraat, eiwit vet
let op: 
gal is geen verteringssap: het verteert niet:
Gal EMULGEERT vetten

Slide 31 - Tekstslide

Lever
A
Verbinding tussen de lever en de galblaas naar de twaalfvingerige darm.
B
Maag
In de maag wordt eiwit verteerd.
C
Alvleesklier. De Alvleesklier maakt Alvleeskliersap.
Alvleeskliersap verteert vet, eiwit en koolhydraten.
D
Verbinding van de alvleesklier naar de twaalfvingerige darm
Verbinding van de galblaas naar de twaalfvingerige darm
D
Dunne darm. Het eerste deel (waar de maaginhoud in komt heet de twaalfvingerige darm)
F
Galbuis
H
Galblaas: 
Opslagplaats van gal
G
Wat doet gal?
Leer de onderdelen
Gal emulgeert vetten: Maakt van grote vetbollen kleine vetbolletjes
G
TIP: Maak een mindmap:

Lever - Alvleesklier - Galblaas
Maak ook een mindmap over de maag. Gebruik daarvoor de volgende slides.

Slide 32 - Tekstslide

De Maag
*Doodt bacteriën => de maag maakt maagsap.  Hierin zit maagzuur: dit doodt bacteriën
* Verteert eiwitten => De maag maakt maagdsap. Hierin zitten enzymen die eiwitten kunnen verteren.
* Bewaarplaats van voedsel. De maag laat steeds kleine beetjes de maag uit gaan, door de portier naar de twaalfvingerige darm.

Slide 33 - Tekstslide

Twaalfvingerige darm
Functie: vertering van het voedsel

Hier komen:   * darmsap (wordt
                                 hier gemaakt)                                                                 * alvleessap
                             * gal
bij het voedsel. Nu kunnen alle voedingsstoffen verteerd worden

Slide 34 - Tekstslide

Dunne en dikke darm


functie 
Dunne darm:  opnemen van voedingsstoffen
Dikke darm: opnemen van water
Endeldarm: bewaarplaats ontlasting

Het opnemen van stoffen gebeurt vooral door de darmvlokken

Slide 35 - Tekstslide

Darmvlokken
Darmplooien zijn grote uitstulpingen aan de binnenkant van de darm.

Darmvlokken zijn kleine uitstulpingen op de darmplooi.

Samen zorgen ze voor een  groter  oppervlakte aan de darm, zodat de voedingsstoffen   sneller kunnen worden opgenomen

Slide 36 - Tekstslide

Poortader
De poortader loopt van de verteringsorganen naar de lever.

Erg belangrijk: 
Nu kan de lever :
direct controleren of er geen gifstoffen inzitten
De gifstoffen afbreken
Glucose opslaan als glycogeen (zodat je suikergehalte in je bloed niet te hoog wordt)

Slide 37 - Tekstslide

De nieren
In het nierschors en het niermerg wordt urine gemaakt.

In het nierbekken wordt urine verzameld en naar de urineleider gebracht

De urineleider vervoert urine naar de urineblaas

Slide 38 - Tekstslide

Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd?
A
Vitaminen, eiwitten, koolhydraten
B
Vetten, koolhydraten, mineralen
C
Eiwitten, vetten, koolhydraten
D
Koolhydraten, vitamine, mineralen

Slide 39 - Quizvraag


Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom is dit belangrijik?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel door
B
Het wordt niet vergroot, daar gaat het niet om
C
De dunne darm werkt beter
D
Dan werkt de dikke darm beter

Slide 40 - Quizvraag

Wat is de functie van speeksel?
A
Verteren van zetmeel en afremmen van bacteriën.
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Geeft smaak aan het eten
D
Verteren van eiwitten

Slide 41 - Quizvraag



De peristaltische bewegingen
vinden plaats in .......
kies het beste antwoord


A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de slokdarm
D
de mond en de maag

Slide 42 - Quizvraag

Welke voedingsstof kan niet direct door de dunne darmwand worden opgenomen?
A
Glucose
B
Vitaminen
C
Mineralen
D
Eiwitten

Slide 43 - Quizvraag