21/5, wederkerend en wederkerig vnw

§ 8 WS Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

§ 8 WS Wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Terugblik
  • Theorie nieuwe stof
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiten en huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  •  kun je benoemen wat wederkerend en wederkerig voornaamwoorden zijn en wanneer je die gebruikt;
  • kun je het onderscheid maken tussen persoonlijk, bezittelijk, wederkerend en wederkerig voornaamwoord;
  • heb je geoefend met het herkennen en benoemen van persoonlijk, bezittelijk, wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Blauw = kennis = kennen = leren
Oranje = kunnen = oefenen met de kennis


Slide 3 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
Vragende voornaamwoorden
Persoonlijk 
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
die
deze
zulk
wie
wat voor
welk
zo'n
diegene
ik
hij
ons
Haar
jullie
Zijn

Slide 6 - Sleepvraag


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 7 - Quizvraag

Voornaamwoorden
Verwijzen naar mensen, dieren of dingen zonder die niet met met naam worden benoemd.
Soorten:
  • persoonlijk
  • bezittelijk
  • wederkerend
  • wederkerig
  • aanwijzend
  • vragend
  • onbepaald
  • betrekkelijk

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoorden
De werkwoorden kunnen, willen, zullen, mogen, hebben en zijn zorgen regelmatig voor vraagtekens.
  • Is het nu kan je je of kun je je?

Er is een groot verschil tussen formeel/informeel taalgebruik en schrijftaal/spreektaal. Het is belangrijk om dit verschil te kennen, dus we verdiepen ons daar even in.

Slide 9 - Tekstslide

Kunnen
ik
kan
jij, je, u
kunt
hij, zij, ze, het
kan
wij, we
kunnen
jullie
kunnen
zij, ze
kunnen
Is het nu kan je of kun je?
Is het nu je kan of je kunt?

Tegenwoordig is allebei goed, maar er bestaat een verschil in formeel (net) en informeel taalgebruik. Tegenwoordig gebruiken steeds meer mensen (journalisten, docenten, wetenschappers) de informele variant (kan je en je kan).

In de schrijftaal is het netter om de formele vorm te gebruiken:
  • kun je 
  • je kunt 

Slide 10 - Tekstslide

Zullen
ik
zal
jij, je, u
zult
hij, zij, ze, het
zal
wij, we
zullen
jullie
zullen
zij, ze
zullen
Is het nu zal je of zul je?
Is het nu je zal of je zult?

Tegenwoordig is allebei goed, maar er bestaat een verschil in formeel (net) en informeel taalgebruik. Tegenwoordig gebruiken steeds meer mensen (journalisten, docenten, wetenschappers) de informele variant (zal je en je zal).

In de schrijftaal is het netter om de formele vorm te gebruiken:
  • zul je 
  • je zult 

Slide 11 - Tekstslide

Willen
ik
wil
jij, je, u
wilt
hij, zij, ze, het
wil
wij, we
willen
jullie
willen
zij, ze
willen
Is het nu hij wil of hij wilt?

Het is altijd hij/zij/ze/het wil!

Slide 12 - Tekstslide

Maak aantekeningen als je onderdelen nog lastig vindt of nog niet (helemaal) kent!

Slide 13 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord 
Een vragend voornaamwoord staat aan het begin van een vraag.
Wie, wat, welke, wat voor (een)

  • Wie loopt daar in de verte?
  • Mijn zus vraagt aan mijn moeder wie er allemaal op bezoek komen. 
  • Oma vroeg wat ik allemaal op school geleerd had. 

Slide 14 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: 
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).  
 

Slide 15 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 
Als je twijfelt of iets een pers. vnw is, dan kun je het woordje waarover je twijfelt vervangen door een naam. Lukt dit? Dan is het een pers. vnw.

Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 
(Piet) heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 

Slide 16 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Enkelvoud
Meervoud
Verwijst naar iemand
Ik houd van chocola.
Ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het
--> Onderwerp
Houden jullie van chocola?
Wij, we, jullie, u, zij, ze
--> Onderwerp
Ik ga samen met hem.
Mij, me, jou, je, u, hem, haar, het
--> Geen onderwerp
Spreken we bij ons af? 
Ons, jullie, u, hun, hen, ze

--> Geen onderwerp
Verwijst naar iets
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig. 
Fenna heeft nieuwe sneakers! Ik vind ze heel mooi.

Slide 17 - Tekstslide

Ezelsbruggetje:

Kun je het vervangen door zij, hij of een naam? Dan is het een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 18 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
  • Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
  • Er kan een bijvoeglijk naamwoord tussen het bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig voornaamwoord staan.

Slide 19 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Enkelvoud
Meervoud
Het is mijn hondje 
mijn/m'n
Het hondje is van ons 
ons/onze
jouw/je
jullie
uw
uw
zijn/z'n
hun
haar
zijn

Slide 20 - Tekstslide

Ezelsbruggetje:
Kun je het vervangen door zijn, haar of een naam met de bezits 's'? Dan is het een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 21 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woordgroep die al geweest is. Hij kan ook naar een hele zin verwijzen.

Bijvoorbeeld:
  • Het proefwerk dat ik gisteren maakte, was moeilijk.
Het woordje ‘dat’ verwijst naar ‘het proefwerk’. ‘Dat’ is dus een betrekkelijk voornaamwoord.

Als iets ergens naar verwijst, kun je ook zeggen dat het daar betrekking op heeft. Dat is de reden dat deze woordsoort betrekkelijk voornaamwoord wordt genoemd.

Slide 22 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn: 
  • die
  • dat
  • wat
  • wie

Dat betekent niet dat er in totaal maar 4 zijn, maar de andere betrekkelijke voornaamwoorden worden tegenwoordig bijna nooit meer gebruikt.

Slide 23 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
  • Wederkerend = keert terug

  • Soms keert dezelfde persoon terug (= weder) in een zin, zoals bij de werkwoorden (zich)   gedragen en (zich) realiseren. Je zegt immers altijd: 'Ik gedraag me' en 'Wij realiseren ons'. 

  • Alle vormen van 'zich' noemen we bij het woordbenoemen wederkerende voornaamwoorden.

  • Wederkerende voornaamwoorden komen dus ALLEEN voor i.c.m. een wederkerend werkwoord, zoals: zich vergissen, zich schamen, zich ergeren, zich wassen etc.




Slide 24 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
  • De wederkerende voornaamwoorden mezelf, jezelf, zichzelf en onszelf komen voor bij toevallig wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren) en horen er ook bij.

  • Meneer Van het Hof scheert zichzelf het liefst met een scheermesje




Slide 25 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
  • Zich is altijd wederkerend voornaamwoord.

  • Me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn. 

  • De woorden je en ons kunnen daarnaast ook nog bezittelijk voornaamwoord zijn. 

Slide 26 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
  • Vervang het woord me, je of ons door hij, hem, zijn of zich. Als je het woord kunt vervangen:
  1. door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;
  2. door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord;
  3. door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord

Kun (1) je (2) je voorstellen dat (3) je zusje de hoofdrol krijgt in de musical van groep 8?
        1 pvw    2 wkvw                         3 bvw



Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeld
- Schaam je (1) je (2) altijd als je (3) broertje een domme opmerking maakt?

-->  Schaamt hij (1) zich (2) altijd als zijn (3) broertje een domme opmerking maakt? 

Je (1) verandert in "hij" en is dus persoonlijk voornaamwoord
Je (2) verandert in "zich" en is dus wederkerend voornaamwoord
Je (3) verandert in "zijn" en is dus bezittelijk voornaamwoord. 

Slide 28 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende werkwoorden: zich verslikken, zich vergissen
Je ziet het onderwerp "wederkeren" (terugkomen). Het hangt dus van het onderwerp af welk wederkerend voornaamwoord je gebruikt.


Ik verslik me
Wij verslikken ons
Jij verslikt je
U verslikt zich
Jullie verslikken je
Hij/Zij/Ze verslikt zich
Zij/ze verslikken zich

Slide 29 - Tekstslide

Welke werkwoorden zijn wederkerend of zouden dat kunnen zijn?
A
uitleven
B
kopen
C
terugtrekken
D
verbazen

Slide 30 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou..
B
Je hebt je bezeerd
C
Ik zie ze niet.
D
Hij heeft goed geleerd,

Slide 31 - Quizvraag


A
voorzetsel
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 32 - Quizvraag


A
voorzetsel
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 33 - Quizvraag


A
voorzetsel
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 34 - Quizvraag

Wederkerig voornaamwoord
  • Het woordje elkaar (of: mekaar / elkander)

  • Je hebt meerdere mensen nodig om dit woord te gebruiken.  

       >   Ik geef elkaar een hand.  FOUT!
       >   Wij geven elkaar een hand.

  • Het verwijst dus ALTIJD naar meerdere personen!!

Slide 35 - Tekstslide

Wederkerend vnw

Wederkerig vnw
zich
elkaar
elkander
me
mekaar
ons

Slide 36 - Sleepvraag

Werk voor deze les + huiswerk:

    (Online) Cursus 5 Grammatica §8 WS Wederkerend en wederkerig voornaamwoord opdracht 3+4

    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk




    Slide 37 - Tekstslide

    Lesdoel

    Aan het einde van deze les:

    •  kun je benoemen wat wederkerend en wederkerig voornaamwoorden zijn en wanneer je die gebruikt;
    • kun je het onderscheid maken tussen persoonlijk, bezittelijk, wederkerend en wederkerig voornaamwoorden;
    • heb je geoefend met het herkennen en benoemen van persoonlijk, bezittelijk, wederkerend en wederkerig voornaamwoorden

    Blauw = kennis = kennen = leren
    Oranje = kunnen = oefenen met de kennis


    Slide 38 - Tekstslide

    Ik kan benoemen wat wederkerend en wederkerig voornaamwoorden zijn en ik kan het onderscheid maken tussen persoonlijk, bezittelijk, wederkerend en wederkerig voornaamwoorden.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 39 - Poll