zinnen maken: "bewegen is gezond"

zinnen maken: "bewegen is gezond"
  • 🗓 Vandaag: vrijdag 4 juli 

  • Wat gaan we doen......??


    • 👀 Kijken naar de praatplaat van het sportpark.
    • 🗣️ Praten over wat jij ziet.
    • 🚶‍♂️🤸‍♀️🚴‍♀️ Zeggen wat mensen doen.
    • 💬 Zinnen maken. Bijvoorbeeld: “Zij loopt.” / “Ik fiets.”

    1 / 23
    volgende
    Slide 1: Tekstslide
    Wereld oriëntatieISK

    In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

    time-iconLesduur is: 45 min

    Onderdelen in deze les

    zinnen maken: "bewegen is gezond"
    • 🗓 Vandaag: vrijdag 4 juli 

    • Wat gaan we doen......??


      • 👀 Kijken naar de praatplaat van het sportpark.
      • 🗣️ Praten over wat jij ziet.
      • 🚶‍♂️🤸‍♀️🚴‍♀️ Zeggen wat mensen doen.
      • 💬 Zinnen maken. Bijvoorbeeld: “Zij loopt.” / “Ik fiets.”

      Slide 1 - Tekstslide

      Pak je  telefoon

      Slide 2 - Tekstslide

      Hoe gaat het met je?
      😒🙁😐🙂😃

      Slide 3 - Poll

      Slide 4 - Tekstslide

      Welke woorden hebben we
      vorige week geleerd?

      Slide 5 - Woordweb

      • wandelen

      •  fietsen

      •  rennen

      •  dansen

      •   zwemmen

      •   bewegen 

      •                                                                               veel bewegen is gezond


      Slide 6 - Tekstslide

      • wandelen
       • fietsen
       • rennen
       • dansen
       • zwemmen
       • bewegen
       • gezond

      • We oefenen:

      • 👉 Woorden over sporten 
      • lopen, fietsen, voetballen…

      • Zinnen maken: 🧍 + doet + 🏞️ 
      • persoon + doet iets + waar: “Hij zwemt in het zwembad.”

      • ❓Antwoorden op vragen: “Wat zie jij?” – “Wat doet hij?” – “Wat doe jij graag?”

      Slide 7 - Tekstslide

      • 🚶 lopen
      • 🚴 fietsen
      • ⚽ voetballen
      • 🏊 zwemmen
      • 👣 wandelen
      • 🧍 ik
      • 👩 zij
      • 🧑‍🤝‍🧑 wij
      • 📍 in het park

      Slide 8 - Tekstslide

      •  Wat zie jij op het sportpark?

      • ✏️ Opdracht 1 – 
      • Kijk naar de praatplaat. Omcirkel:

      • ☐ iemand die loopt
      • ☐ iemand die fietst
      • ☐ iemand die voetbalt
      • ☐ iemand die zit
      • ☐ iemand die danst

      Slide 9 - Tekstslide

      10 minuten

      Slide 10 - Tekstslide

      •   Opdracht 2: zinnen maken

      •  Bijvoorbeeld:

      •  Ik loop in het park.
      •  Zij voetbalt met haar zoon.
      •  Wij zwemmen in de middag.
      •  Hij fietst naar het sportpark.
      •  Jij wandelt met een vriendin.

      Slide 11 - Tekstslide

      • ✏️ Opdracht 2 – Schrijf of zeg zinnen met hulp. Gebruik de plaat.
      • 1. ______________________________
      • 2. ______________________________
      • 3. ______________________________
      • 4. ______________________________

      • 💬 Hulpmiddelen:
      • - lopen
      • - fietsen
      • - voetballen
      • - wandelen
      • - dansen
      • - in het park
      • - met een vriend / met een kind


      Slide 12 - Tekstslide

      • ✏️ Opdracht 3 – Praat met een ander

      • Stel vragen. Gebruik de praatplaat.

      • - Wat zie jij?
      • - Wat doet hij/zij?
      • - Wat doe jij graag?

      Slide 13 - Tekstslide

      Wie zie je?

      • Zie je een kind?
      • Zie je een man in een rolstoel?
      • Zie je een vrouw die rent?
      • Zie je kinderen op de fiets?
      • Zie je mensen met grijs haar?

      Slide 14 - Tekstslide

      Wat doet hij/zij?

      • Wat doet de vrouw op de skeelers

      •  Wat doet de man in de boot?

      • Wat doen de kinderen op de fietsen?

      • Wat doet het meisje op de schommel?

      • Wat doet de jongen op de klimwand?




      Slide 15 - Tekstslide

      Waar is het?

      •   Is het in een park?
      •   Is het bij water?
      •   Zie je een brug?
      •   Zie je bomen?
      •   Zie je een gebouw?

      Slide 16 - Tekstslide

      Wat is dit?

      • Is dit een fiets?
      • Is dit een boot?
      • Is dit een klimwand?
      • Is dit een clubhuis?
      • Is dit een schommel?

      Slide 17 - Tekstslide

      Ja/nee-vragen

      • Zit de vrouw in een rolstoel?
      • Springt het meisje op de trampoline?
      • Is het rustig in het park?
      • Dansen de mensen?
      • Zijn er kinderen op de glijbaan?

      Slide 18 - Tekstslide

      1. Wat doet de vrouw op de skeelers?
      [……………………………………………]

      2. Wat doet de man in de boot?
      [……………………………………………]

      3. Wat doen de kinderen op de fietsen?
      [……………………………………………]

      4. Wat doet het meisje op de schommel?
      [……………………………………………]

      5. Wat doet de jongen op de klimwand?
      [……………………………………………]

      Slide 19 - Tekstslide


      •  Zie je een kind?
      • [ _] Ja     [ _] Nee

      •  Zie je een vrouw die rent?
      • [ _] Ja     [ _] Nee

      •  Is het in een park?
      • [ _] Ja     [ _] Nee


      Slide 20 - Tekstslide

      •  Is dit een fiets? (wijs aan)

      • [ _] Ja [ _] Nee

      •  De man zit in een:

      • [ _] auto [ _] rolstoel [ _] vliegtuig

      • Het meisje:

      • [ _] zwemt [ _] fietst [ _] schommelt

      Slide 21 - Tekstslide

      • Afsluiting: “Ik beweeg, want …”

      • Maak  een zin met:  ............. want, ..........

      • 🟦 Acties: wat ga je doen???
      • wandelen, fietsen, sporten, zwemmen

      • 🟨 Redenen: waarom doe je het?????
      • ik wil fit zijn, ik wil sterk zijn, ik wil afvallen, ik wil ontspannen, bewegen is gezond, dat is goed voor mijn rug


        Slide 22 - Tekstslide

        🏃‍♀️ Voorbeeldzinnen: ik beweeg, want…

        1.   Ik beweeg, want bewegen is gezond.
        2.   Ik wandel, want ik wil fit zijn.
        3.   Ik fiets, want ik wil sterk zijn.
        4.  Ik sport, want ik wil afvallen.
        5.  Ik zwem, want dat is goed voor mijn rug.
        6.  Ik doe yoga, want ik wil ontspannen.
        7.  Ik loop naar school, want dat is goed voor mijn benen.
        8.  Ik speel voetbal, want ik vind het leuk.
        9.  Ik beweeg, want ik wil geen pijn in mijn rug.
        10.  Ik doe oefeningen, want ik wil gezond blijven.

        Slide 23 - Tekstslide