Proefleren MBO verpleegkunde

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorstellen 
Het programma:
12:00 uur tot 13:15 uur in leslokaal
13:15 tot 14:00 uur skillslokaal
Programma
Kennismaken 
proefles 09:00 - 10:00 uur
Pauze 10:00 - 10:15 uur
Skills  10:15 tot 11:00 uur
Afsluiting 11:00 - 11:30 uur

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Anatomie (bestuderen van menselijk lichaam)
Vak Medische Kennis

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Anatomie (bestuderen van menselijk lichaam)
Anatomie: bestuderen van menselijk lichaam

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                    Fysiologie: Hoe werkt het lichaam?                     ( lichaamsfuncties )

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pathologie = Ziekteleer

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Farmacologie

      Werking van medicijnen
Farmacokinetiek: Wat doet het lichaam? met het geneesmiddel?

Farmacodynamiek: Wat doet het geneesmiddel met het lichaam?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Cellen werden voor het eerst ontdekt door Robert Hooke in 1665. Hij bekeek een zeer dun laagje kurk onder een microscoop, en zag een structuur die hij omschreef als een bijenraat. Vanwege deze gelijkenis met de bijenraat noemde hij de individuele hokjes cellen;

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Elk levend wezen (organisme) is opgebouwd uit cellen.
Cellen zijn de kleinste bouwstenen van een organisme.
In een organisme zitten verschillende cellen met elk een eigen functie. Cellen met dezelfde functie vormen een weefsel, zoals spierweefsel of bindweefsel.
Een orgaan is het geheel aan weefsel met een of meerdere functies.
Een orgaanstelsel is geheel van organen die gezamenlijk een functie uitvoeren, een voorbeeld is het spijsverteringsstelse (betrokken organen zijn de maag, darm en lever). De functie is het verwerken van voedsel.

Slide 14 - Tekstslide

Biologie betekent: leer van het leven. Je noemt iets levend als het alle levenskenmerken of levensverschijnselen vertoont. Een levend wezen noem je een organisme. Een organisme dat geen levenskenmerken meer vertoont is dood. Iets dat nooit heeft geleefd noem je levenloos. De natuur bestaat uit zowel levende als niet-levende onderdelen. Alle levende onderdelen in de natuur noem je biotisch. De niet-levende onderdelen noem je abiotisch. Tot slot moet je nog onderscheid maken tussen organische stoffen en anorganische stoffen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Stamcellen= de oercellen in je lichaam die nieuw weefsel aanmaken om oud of beschadigd weefsel te vervangen. Stamcellen hebben de bijzondere eigenschap dat ze zich kunnen ­delen in verschillende soorten ­cellen.
‘De allereerste stamcel is de bevruchte eicel waaruit je bent ontstaan’,
‘Die eerste stamcel kan van alles worden, van hersencel tot bloedcel. Naarmate de bevruchte eicel zich vermenigvuldigt en een volwassen mens wordt, specialiseren de cellen zich. Een darmcel kan dan nooit meer een hartspiercel worden.’

Slide 17 - Tekstslide

Celmembraan= vorm en stevigheid, transport, bescherming
Lysosoom= afvalfabriekje, verteert stoffen (bijv. schadelijke stoffen), stofzuiger
Celkern (nucleus)= erfelijk materiaal (DNA), aanmaak + opslag van eiwitten voor groei van de cel. Bevat nucleoplasma (stroperige vloeistof om de chromosomen heen)
Nucleolus= Een bolvormig object in de kern; bevat organellen die nodig zijn voor de opbouw van de cel (produceren eiwitten)
Cytoplasma=zwemwater van de organellen
ER= eiwitproductie (zowel voor de cel zelf als bouwsteen als voor transport buiten de cel) Ruw ER= met ribosomen, Glad ER= zonder ribosomen
Ribosomen= organellen die eiwitten aanmaken, vervoeren deze via het glad ER naar het golgi apparaat
Golgi-systeem= distributiesysteem, eiwit transport; zorgt ervoor dat het eiwit aangevoerd door de ribosomen verder wordt getransporteerd binnen de cel of de cel uit
Mitochondrion= energiecentrale voor de cel; maakt de brandstof ATP; molecuul die energie draagt.
De andere functies van de mitochondriën zijn: Assisteren bij de opbouw van bepaalde delen van bloed en hormonen zoals testosteron;
Afbreken van ammoniak in levercellen;
Coördinatie van de geprogrammeerde celdood.

Slide 18 - Tekstslide

De celmembraan bevat membraaneiwitten (is groen op het plaatje).

Slide 19 - Tekstslide

Sommige membraaneiwitten vormen speciale kanaaltjes die afgesloten kunnen worden: de membraanporiën. Via deze kanaaltjes kunnen stoffen de cel in en uit worden vervoerd.
Hormonen, toxines (gifstoffen) en ziekteverwekkers kunnen binden aan de receptor eiwitten. Receptoreiwitten kunnen signalen van binnen of buiten de cel doorgeven. Wanneer een signaalmolecuul aan een receptor bindt, kan de receptor een reactie van de cel op gang brengen (cellulaire respons).

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

De belangrijke functies van de celkern zijn: Aanmaken van celonderdelen door de kernlichaampjes;
Opslag van DNA;
Uitwisseling en opslag van RNA;
Regelen welke genen tot uiting komen;
Verdelen van genetisch materiaal tijdens de celdeling;
Transcriptie;
Aanmaak en opslag van eiwitten;
Regelen van de stofwisseling in de cellen.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Skills
We gaan zo skills oefenen in het skills lokaal op de tweede verdieping.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitale functies
  • Hartslag luisteren en voelen (rust/actie)
  • Saturatie
  • Meekijken skills les

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pauze

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vak omgangskunde

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Omgangskunde
''Hoe ga je met jezelf om, 
hoe ga je om met anderen en 
hoe maak je wat van je leven.'' 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarde en normen
  • Wat is een norm?
  • Wat is een waarde?
  • Op welke wijze zie jij de normen en waarden terug als jij iemand verzorgd?


Norm: Een ongeschreven regel waaraan je je moet houden.
Waarde: Iets wat jij belangrijk vindt en waar een norm uit voortkomt.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarde
Trouw
Eerlijkheid
Moed
Vrije tijd
Zelfstandigheid
Vriendschap
Liefde

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Norm
  • Je netjes kleden als je uit gaat.
  • Ouderen met u aanspreken.
  • De deur openhouden voor degene die achter je loopt.
  • Even bellen als je bent aangekomen op je vakantieadres.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Kijken zolang er nog tijd is.
Einde van de MBO meeloop dag

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Video

Deze slide heeft geen instructies