Hausaufgaben_Kapitel6_Lektion 1 und 2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Programm

• Welche Fehler macht ihr am meisten bei den Hausaufgaben?
• Starke Verben

Übersetze die Sätze:
Ich spreek Duits.

Übersetze die Sätze:
Jij spreekt Engels.

Übersetze die Sätze:
Die Schule fängt um acht an.

Übersetze die Sätze:
Zij eet schnitzel.

Starke Verben

Sterke werkwoorden met a

In de 2e en 3e persoon (du & er/sie/es) verandert

de "a" in de stam in "ä" 

Beispiel:  

ich schlafe --> du schläfst

 --> er schläft

Sterke werkwoorden met e

In de 2e en 3e persoon (du & er/sie/es) verandert

de "e" in de stam in "i" of "ie" 

Beispiel:  

ich helfe --> du hilfst/ er hilft 

ich sehe --> du siehst / er sieht 

Wanneer "i" of "ie"?

Wordt de stamklinker uitgesproken als "é" (merken of werken) krijg je een "i"

Wordt de stamklinker uitgesproken als "ee" (meer of weer) krijg je een "ie"

e --> i

ee --> ie

Uitzonderingen

bij geben, nehmen en treten wordt het "ee" een "i"

ich gebe --> du gibst / er gibt

ich nehme --> du nimmst / er nimmt

ich trete --> du trittst / er tritt

Let op! Bij nehmen wordt het "h" een "m" bij treten krijg je "tt"

Uitzonderingen

gehen > du gehst / er geht

stehen > du stehst / er steht

bewegen > du bewegst / er bewegt

krijgen GEEN e/i Wechsel.

Welke twee vormen veranderen er bij Duitse sterke werkwoorden met een -e in de stam?

1. ich, du
2. ihr, er/sie/es
3. du, er/sie/es
4. wir, du

Hoe kun je meestal afleiden of de "e" veranderd in een "i"

1. Lange 'e'- klanken veranderen in 'i'.
2. Korte 'e'-klanken veranderen in 'i'.
3. Dat kun je niet afleiden

Hoe kun je meestal afleiden of de "e" veranderd in een "ie"

1. Lange 'e' klanken veranderen in 'ie'
2. Korte 'e' klanken veranderen in 'i'
3. Dat kun je niet afleiden

Bij welke 3 sterke werkwoorden met een 'e' in de stam vindt er geen e/i- wissel plaats?

1. sehen, geben, bewegen
2. stehen, lesen, gehen
3. stehen, gehen, bewegen
4. gehen, sehen, geben

(Geef) du mir bitte das Buch?

1. Giebst
2. Geebst
3. Gebst
4. Gibst

Der Lehrer (vergeet) die Hausaufgaben

1. vergisst
2. vergest
3. vergiesst
4. vergiest

slapen: Im Internat ..... ich mit Elena in einem Zimmer.

slapen: Elena .... beim Fenster.

zien: Elena .... immer sehr hübsch aus.

nemen: Sie (enkv.) ... sich morgens auch viel Zeit für ihr Aussehen.

dragen: Ich finde: es ist doch nicht so wichtig, was man ......

aanbevelen: Lea .... mir, mal in Bremen shopen zu gehen.