Hfd 8.3 Democratisering

Par. 8.3 Democratisering

K.A. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Par. 8.3 Democratisering

K.A. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

Slide 1 - Tekstslide



Nederland van 1848 tot 1919

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel 1
Aan het eind van deze presentatie kun je herkennen en uitleggen waarom Nederland in 1848 een nieuwe grondwet kreeg en welke gevolgen dit had voor het bestuur van het land.

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoel 2
Aan het eind van deze presentatie kun je uitleggen:
 - wat democratisering inhoudt
-wat een parlementaire democratie is
- wat censuskiesrecht is
- wat algemeen kiesrecht inhoudt

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoel 3
Aan het eind van deze presentatie kun je kort beschrijven:
 -   of de democratisering in Engeland lukte
- wat het districtenstelsel is 
- of de democratisering in Duitsland lukte

Slide 6 - Tekstslide

Democratisering  heeft te maken met:
politiek, met staatsinrichting:


  • Staatsinrichting is de wijze waarop de staat, zijn regering en zijn bestuur zijn ingericht

  • Bij geschiedenis leer je vooral hoe dit in Nederland is ontstaan;
  • Bij maatschappijleer leer je vooral hoe dit in Nederland werkt

Slide 7 - Tekstslide

0

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Wat is het parlement?
A
de eerste en tweede kamer samen
B
het kabinet
C
de overheid
D
alle ambtenaren in Nederland

Slide 10 - Quizvraag

Wie heeft de macht in een democratie?
A
de regering
B
de overheid
C
de dictator
D
het volk

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer werd Nederland het Koninkrijk der Nederlanden?
A
1800
B
1820
C
1815
D
1825

Slide 12 - Quizvraag

Koning Willem I was onschendbaar.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Thorbecke was een:
A
Communist
B
Socialist
C
Man van adel
D
Liberaal

Slide 14 - Quizvraag

Ministeriële verantwoordelijkheid =
A
De minister is verantwoordelijk voor zichzelf
B
De minister moet verantwoording afleggen aan de koning
C
De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement
D
De minister moet verantwoording afleggen aan de minister-president

Slide 15 - Quizvraag

Nieuw in de grondwet van 1848 was:
A
Censuskiesrecht
B
Algemeen kiesrecht
C
De regering is de hoogste macht
D
Recht op onderwijs

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een constitutionele monarchie?
A
Koninkrijk met een grondwet
B
Koninkrijk zonder grondwet
C
Land met een grondwet maar geen koning
D
Koninkrijk met een absolute koning

Slide 17 - Quizvraag

Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
B
Nederland werd een constitutionele monarchie.
C
Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
D
De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Slide 18 - Quizvraag

Wat gebeurde er in 1815?
A
Congres van Wenen
B
Het Koninkrijk der Nederlanden ontstond
C
Duitsland werd een keizerrijk
D
De Franse Revolutie begint

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Confessionalisme
D
Geen van alle

Slide 20 - Quizvraag

Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Socialisme
B
Confessionalisme
C
Liberalisme
D
Geen van alle

Slide 21 - Quizvraag

Welke combinatie van politieke stroming, aanhang en politiek leider is
juist?
A
Liberalisme - arbeiders - thorbecke
B
liberalisme - hoge burgerij - troelstra
C
socialisme - arbeiders -troelstra
D
socialisme - hoge burgerij - thorbecke

Slide 22 - Quizvraag

In de grondwet staat dat de koning onschendbaar is. Welke zin hieronder gaat daarover?
A
De koning heeft het recht om wetten te maken
B
De koning kan alleen door de Tweede Kamer ontslagen worden
C
De koning maakt deel uit van het parlement
D
De koning valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid

Slide 23 - Quizvraag