8.3 Democratisering

Par. 8.3 Democratisering
34. De opkomst van emancipatiebewegingen
35. Voortschrijdende democratie, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
36. De opkomst van politiek maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, nationalisme, confessionalisme en feminisme

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Par. 8.3 Democratisering
34. De opkomst van emancipatiebewegingen
35. Voortschrijdende democratie, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
36. De opkomst van politiek maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, nationalisme, confessionalisme en feminisme

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Democratisering  heeft te maken met:
politiek, met staatsinrichting:


  • Staatsinrichting is de wijze waarop de staat, zijn regering en zijn bestuur zijn ingericht

  • Bij geschiedenis leer je vooral hoe dit in Nederland is ontstaan;
  • Bij maatschappijleer leer je vooral hoe dit in Nederland werkt

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

1789: 
De Franse Revolutie
  • Strijd voor vrijheid, gelijkheid en broederschap

  • Einde aan Koninkrijk Frankrijk

  • Meer gelijkheid: einde aan de standenmaatschappij

  • Een grondwet

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1795-1801: 
Bataafse Republiek
  • Revolutie o.l.v. de Patriotten: zij willen meer van het volk (...en zijn wel klaar met de Oranjes)

  • De Patriotten krijgen hulp van de Fransen

  • Frankrijk bezet Nederland (1795-1813) en erfstadhouder Willem V moet vluchten naar Engeland

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1813
  • Na de Franse tijd (1795-1813) werd Nederland met België samengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden.
  • In 1813 werd Nederland een constitutionele monarchie met Willem I als koning
        - Constitutie= grondwet
        - Monarchie= land met een erfelijk staatshoofd
        - Monarch= in Nederland een koning(in)
  • De koning moest zich aan de grondwet houden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1814
  • In 1814 komt er een grondwet waarin staat dat de vorst veel macht heeft  en de Staten-Generaal weinig. 

  • Willem I was staatshoofd en regeringsleider: Hij maakte de wetten, was leider van het leger en benoemt+ ontslaat ministers in zijn kabinet.

  • Toch was er een Parlement (Eerste en Tweede Kamer)= volksvertegenwoordiging= Staten-Generaal

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1815: Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
  • Napoleon verslagen bij Waterloo

  • Zoon van prins Willem V wordt koning Willem I

  • Nederland krijgt een grondwet en een tweekamerstelsel

  • Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: Nederland, België en Luxemburg

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Probleem Staten-Generaal
  • Het parlement werd niet democratisch gekozen:
            - De koning benoemt de vertegenwoordigers van de Eerste Kamer
            - De Tweede Kamers werden gekozen door de bestuurders van de
                provincie/ regenten
  • Tweede kamer maakt de wetten, de Eerste kamer keurt ze goed. 


  • Is dit een democratie?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Belgische Revolutie
1830



  • Tijdens de viering van de verjaardag van koning Willem I in Brussel, 
  • slaat de vlam in de pan en komt het volk in opstand.

  • Ruim een maand later roepen de Belgen hun onafhankelijkheid uit

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1830-1831
  • In 1830 wordt België een onafhankelijke staat. 
  • Hiervoor is een nieuwe grondwet nodig.  Dit is de grondwet van 1831.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1830-1839: België wordt onafhankelijk
Oorzaken:
  • Nederlands officiële taal

  • Protestantse geloof is de staatsgodsdienst: België is katholiek

  • Belangrijke banen vaak in handen van Nederlanders

  • Nederland wordt voorgetrokken

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Gevolgen



  • 1831: Leopold I wordt de eerste Belgische koning
  • 1831: Tiendaagse Veldtocht
  • 1839: onder internationale druk erkent Willem I de onafhankelijkheid
  • 1840: Willem I treedt af

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1840-1848: 
Koning Willem II
  • Conservatief: geen ruimte voor veranderingen
  • Regeert, min of meer, als absolute vorst
  • Moet niets weten van democratie
  • Moeizame relatie met zijn vader

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1840-1848
  • In 1840 volgt Willem II zijn vader op. Liberalen wilden dat het parlement meer macht kreeg. Willem II wilde hier niet van weten. 
  • In 1848 was het onrustig in Europa in een aantal grote steden in verschillende landen. Mensen eisten meer invloed in de regering en in het parlement. 
  • Ook in Nederland veranderde er het een en ander in onze staatsinrichting.
  • Uiteindelijke veranderde Willem II  van gedachte en gaf de liberaal Thorbecke (2e kamer) de taak een nieuwe grondwet te schrijven.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Revolutiejaar 
1848



  • De ‘erfgenamen van de Franse Revolutie’, de Liberalen, komen tot de conclusie: "Alles is weer hetzelfde als vóór de Franse Revolutie!"
  • Overal zitten er weer koningen op de Europese tronen en ondanks 'een grondwet' is er maar weinig democratie.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Paniek bij de vorsten
in heel Europa!




Ook in Den Haag...
...koning Willem II wordt 'in één nacht' liberaal

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 21 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Grondwet van 1848
  • De grondwet van 1848 gaf Nederland een parlementair stelsel
  • Het parlement:
  1.  Kreeg ministeriële verantwoordelijkheid
  2. Moest de regering controleren
  3. Moest wetten en uitgaven goedkeuren

  • De koning  werd onschendbaar

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grondwet van 1848
  • De Tweede Kamer werd vanaf nu gekozen door de burgers. 
  • De Eerste Kamer werd gekozen door de Provinciale Staten --> deze werden door de burgers gekozen
  • Ook werden burgerlijke vrijheden gegarandeerd:
  1. Godsdienstvrijheid
  2. Vrijheid van meninguiting
  3. Persvrijheid
  4. Vrijheid van vereniging en vergadering

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gevolgen 1
De leider van de Nederlandse Liberalen: Johan Rudolf Thorbecke maakt een nieuwe grondwet:

Koning is onschendbaar
Ministeriële verantwoordelijkheid

Dit betekent: de ministers zijn verantwoordelijk voor de daden van de regering (ook: voor de daden van de koning)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gevolgen (2)
  • Parlementaire democratie (=parlement heeft het laatste woord)

  • Constitutionele monarchie (=koning moet zich aan de grondwet houden)

  • Verandering van het parlementaire stelsel ("Hoe wordt het parlement gekozen?", "Wie heeft welke macht?")

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Nieuwe Grondwet
1848

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trias Politica
  • Belangrijk onderdeel van een parlementaire democratie

  • Verdeling van de macht in het land in drie machten

  • Bedacht in Frankrijk in 18e eeuw, toen de koning alle macht(en) had.

  • Iemand kan maar bij één van de drie machten horen.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trias Politica
(Driemachtenleer)











Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Hoe zag het bestuur 
van Nederland er 
vanaf 1848* uit?










*de meeste onderdelen zijn vandaag nog steeds geldig


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

benoemt (niet benoemd)
Was Nederland een democratie?
  • Nee!
       - Er was censuskiesrecht: systeem waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belastingen betalen mogen stemmen. 
  • De socialisten eisten algemeen kiesrecht!  Niet veel later gingen Feministen vrouwenkiesrecht eisen. 

  • Pas in 1917 kwam er algemeen kiesrecht voor mannen en in 1919 voor vrouwen. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het parlement?
A
de eerste en tweede kamer samen
B
het kabinet
C
de overheid
D
alle ambtenaren in Nederland

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft de macht in een democratie?
A
de regering
B
de overheid
C
de dictator
D
het volk

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer werd Nederland het Koninkrijk der Nederlanden?
A
1800
B
1820
C
1815
D
1825

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koning Willem I was onschendbaar.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thorbecke was een:
A
Communist
B
Socialist
C
Man van adel
D
Liberaal

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ministeriële verantwoordelijkheid =
A
De minister is verantwoordelijk voor zichzelf
B
De minister moet verantwoording afleggen aan de koning
C
De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement
D
De minister moet verantwoording afleggen aan de minister-president

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nieuw in de grondwet van 1848 was:
A
Censuskiesrecht
B
Algemeen kiesrecht
C
De regering is de hoogste macht
D
Recht op onderwijs

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een constitutionele monarchie?
A
Koninkrijk met een grondwet
B
Koninkrijk zonder grondwet
C
Land met een grondwet maar geen koning
D
Koninkrijk met een absolute koning

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
B
Nederland werd een constitutionele monarchie.
C
Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
D
De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurde er in 1815?
A
Congres van Wenen
B
Het Koninkrijk der Nederlanden ontstond
C
Duitsland werd een keizerrijk
D
De Franse Revolutie begint

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Confessionalisme
D
Geen van alle

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Socialisme
B
Confessionalisme
C
Liberalisme
D
Geen van alle

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie van politieke stroming, aanhang en politiek leider is
juist?
A
Liberalisme - arbeiders - thorbecke
B
liberalisme - hoge burgerij - troelstra
C
socialisme - arbeiders -troelstra
D
socialisme - hoge burgerij - thorbecke

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de grondwet staat dat de koning onschendbaar is. Welke zin hieronder gaat daarover?
A
De koning heeft het recht om wetten te maken
B
De koning kan alleen door de Tweede Kamer ontslagen worden
C
De koning maakt deel uit van het parlement
D
De koning valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies