Les 2 digibord

Bestuiving
Bevruchting
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Bestuiving
Bevruchting

Slide 1 - Tekstslide

Voortplanting bij planten
Geslachtelijke voortplanting - er is bestuiving en bevruchting en er ontstaan zaden. Hiervoor heb je dus een vrouwelijk en mannelijk deel nodig

Ongeslachtelijke voortplanting - een stukje volwassen plant groeit uit tot een nieuwe plant. 
T2

Slide 2 - Tekstslide

Ongeslachtelijke voortplanting 
een deel van 1 individu groeit uit tot een nieuw individu. Het nieuwe individu is een kopie van de ouder 
Geslachtelijke voortplanting: twee individuen maken een nieuw organisme. Bij planten gebeurt dit door middel van bloemen.



Slide 3 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
Als je iets leest van:
bloem
zaad
vrucht
stuifmeelkorrel/eicel 
 dan is het geslachtelijke voortplanting

Slide 4 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting

  • De nieuw plant heeft eigenschappen van beide ouders
  • De nieuwe plant kan er anders uitzien

Hoeveel planten zijn er nodig voor geslachtelijke voortplanting?
2

Slide 5 - Tekstslide

Geslachtcellen
cellen die betrokken zijn bij geslachtelijke voortplanting

Slide 6 - Tekstslide

Nog even oefenen: Bloem
Bloemsteel
1
Bloemkelk (kelkblad) 
Beschermt de rest van bloem
(vooral in de knop)
2
Meeldraad
Hierin wordt stuifmeel gemaakt (mannelijke voortplantingscellen)
4
Bloemkroon (kroonblad)
Lokt met zijn kleur insekten
die zorgen voor bestuiving
3
Stamper
Hier worden eicellen gemaakt
(vrouwelijke voortplantingscellen)
5
  1. Bloemsteel

  2. Bloemkelk of kelkbladeren
    beschermen de bloem in de knop

  3. Bloemkroon of kroonblad
    lokken insecten die voor de bestuiving zorgen

  4. Meeldraad
    Helmdraad en helmknop
    In de helmknop wordt stuifmeel gemaakt

  5. Stamper
    stempel, stijl en vruchtbeginsel
    In het vruchtbeginsel liggen de zaadbeginselen met eicellen

Slide 7 - Tekstslide

Wat is Bestuiving:
  •  Het overbrengen van stuifmeel van een meeldraad op de stempel van een stamper.
  • Het is alleen bestuiving als het 
      stuifmeel op de stempel van 
      een  stamper terecht komt van 
     dezelfde soort plant.

R6

Slide 8 - Tekstslide

Kruisbestuiving en zelfbestuiving
Zelfbestuiving:
 1) Bloemen hebben zowel meeldraden als een stamper. Stuifmeel van de meeldraden kan dan terechtkomen op de stempel van de stamper in dezelfde bloem
2) Sommige planten hebben meerdere bloemen. Stuifmeel kan dan ook van de ene bloem terechtkomen op de stempel van een andere bloem aan dezelfde plant
Kruisbestuiving: Stuifmeel komt op een andere plant (van dezelfde soort). 

Slide 9 - Tekstslide

Nectar en stuifmeel
De witte dovenetel maar ook veel andere bloemen vormen nectar. Nectar is een zoet sap dat insecten aantrekt. Bijen verzamelen nectar en maken er honing van voor hun jongen (de larven). Bij het verzamelen van nectar raakt een bij vaak bedekt met stuifmeel (zie afbeelding 1). Als de bij naar een andere bloem vliegt, neemt hij het stuifmeel mee. Op die manier komt het stuifmeel op de andere bloem terecht. Ook kolibries en sommige vleermuizen verspreiden stuifmeel.

Slide 10 - Tekstslide

INSECTENBLOEMEN

Bloemen waarbij insecten voor de bestuiving zorgen, heten insectenbloemen. Insectenbloemen hebben meestal grote en opvallend gekleurde kroonbladeren om insecten te lokken. Insecten komen ook af op de geur en op de nectar. Het stuifmeel blijft aan hun lichaam kleven. In de volgende bloem komen ze met hun lichaam tegen de stempel (zie afbeelding). Er blijven dan stuifmeelkorrels aan de stempel plakken. Op deze manier kan één insect tientallen bloemen bestuiven.

WINDBLOEMEN

Bij Windbloemen zorgt de wind voor de bestuiving. Windbloemen zijn vaak klein en onopvallend gekleurd. De kroonbladeren zijn meestal groen. Bij windbloemen blaast de wind het stuifmeel van de meeldraden weg. Het stuifmeel kan dan bij toeval op een stempel van een bloem van dezelfde plantensoort terechtkomen. Die kans is klein. Windbloemen maken dan ook veel stuifmeel in verhouding tot insectenbloemen.
Bij windbloemen hangen de helmknoppen vaak buiten de bloem, zodat de wind het stuifmeel gemakkelijk kan wegblazen (zie afbeelding ). De grote, veervormige stempels steken meestal buiten de bloem uit. Dat maakt de kans op bestuiving groter.

R8

Slide 11 - Tekstslide

Stuifmeelkorrels
Ruwe, stekelige stuifmeelkorrels blijven beter kleven aan de haartjes van de insecten die de bloem in kruipen. 

Gladde, kleine stuifmeelkorrels worden veel verder gedragen door de wind. 

Slide 12 - Tekstslide

Kort Samengevat

Slide 13 - Tekstslide

Nachtdieren zoals vleermuizen en motten worden aangetrokken door witte of gele bloemen die sterk ruiken. 
Sommige bloemen ruiken naar bedorven vlees om vliegen aan te trekken
Ook vogels en zoogdieren zijn bestuivers!

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk. Maak de opdrachten in de volgende slides. 
timer
1:00
Aan het werk. Maak de opdrachten in de volgende slides. Werk eerst alleen (rood bord). Pas bij groen bord mag je overleggen!!
De vragen met de paarse bolletjes mag je maken als je tijd over hebt. 

Slide 15 - Tekstslide

Bevruchting
T4
R7

Slide 16 - Tekstslide

 Bevruchting
Voor bevruchting is eerst bestuiving nodig. 
Er is een stuifmeelkorrel van dezelfde plantensoort op de stempel gekomen. 

Uit elke stuifmeelkorrel groeit een stuifmeelbuis (pollenbuis) met kern door de stijl naar het vruchtbeginsel. 


In het vruchtbeginsel kan de bevruchting plaatsvinden.

Bestuiving: Stuifmeelkorrel komt op de stempel (een deel van de stamper). Het is een stuifmeelkorrel van eenzelfde plantensoort.
1
Kern bevindt zich in de top van de stuifmeelbuis
2
Stuifmeelbuis met kern op weg naar één zaadbeginsel
Zaadbeginsels liggen in het vruchtbeginsel
3
In elk zaadbeginsel bevindt zich een eicel.
De stuifmeelbuis met kern is bijna aangekomen bij één zaadbeginsel.  
Na bestuiving kunnen er meerdere stuifmeelbuizen richting het vruchtbeginsel groeien.
4

Slide 17 - Tekstslide

Zaadbeginsel
In het zaadbeginsel bevindt zich de eicel (vrouwelijke geslachtscel). 
De eicel ligt vlakbij de opening in de zaadhuid. 

Na de bevruchting groeit het zaadbeginsel uit tot een zaad 
en de bevruchte eicel tot een kiem.

Slide 18 - Tekstslide

Bevruchting
De buis gaat door de stijl naar een zaadbeginsel. Als de buis daar aankomt knapt de top open zodat de kern van de stuifmeelkorrel de eicel kan binnendringen. 

Bevruchting:
De kern van de mannelijke geslachtscel smelt samen met de kern van de vrouwelijke geslachtscel. Er is een eicel die bevrucht is.
De bevruchte eicel noem je een zygote.
Opening in de zaadhuid met vlakbij de eicel (vrouwelijke geslachtscel) met daarin een kern. De top van de stuifmeelbuis knapt open. De kern van de stuifmeelkorrel dringt de eicel binnen en smelt samen met de eicel. Dat is bevruchting. Er is nu een bevruchte eicel ontstaan. Deze noem je een zygote.
1
Pollenbuis met de kern van de stuifmeelkorrel (mannelijke geslachtscel) groeit door de stijl naar een zaadbeginsel met daarin een eicel (vrouwelijke geslachtscel).
1
Bevruchting: 
De kern van de stuifmeelkorrel smelt samen 
met de kern van de eicel

Slide 19 - Tekstslide

Bestuiving/Bevruchting

Een stuifmeelkorrel komt op de stempel: bestuiving

Er vorm een stuifmeelbuis deze gaat naar een zaadbeginsel met een eicel en bevrucht de eicel.

De bevruchte eicel in het zaadbeginsel vormt een zaadje.

Het vruchtbeginsel vormt de vrucht.

Slide 20 - Tekstslide

Meerdere zaden
In de afbeelding zie je dat er meerdere stuifmeelbuizen tegelijk door de stijl kunnen groeien. Deze stuifmeelbuizen groeien naar verschillende zaadbeginsels. In elk van deze zaadbeginsels kan de eicel worden bevrucht. Uit elk zaadbeginsel waarvan de eicel is bevrucht, kan een zaad ontstaan. Er kunnen dus meerdere zaden ontstaan in een vruchtbeginsel. Als de eicel in een zaadbeginsel niet wordt bevrucht, kan de eicel niet uitgroeien tot een kiem. Het zaadbeginsel groeit dan niet uit tot een zaad.

Slide 21 - Tekstslide

Aan het werk. Maak de opdrachten in de volgende slides. 
timer
1:00
Aan het werk. Maak de opdrachten in de volgende slides. Werk eerst alleen (rood bord). Pas bij groen bord mag je overleggen!!
De vragen met de paarse bolletjes mag je maken als je tijd over hebt. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide