2M - Krachten toets

Krachten - Oefentoets
Pak je device en open LessonUp
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Krachten - Oefentoets
Pak je device en open LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Op een zwemmer werken vier krachten. Welke kracht helpt de zwemmer vooruit te komen?
A
opwaartse kracht van het water omhoog
B
spierkracht
C
weerstand van het water
D
zwaartekracht

Slide 2 - Quizvraag

Situatie: een auto slipt over de weg. De grootste wrijvingskracht is: .....................
A
luchtweerstand
B
rolweerstand

Slide 3 - Quizvraag

Situatie: met zachte banden fietsen. De grootste wrijvingskracht is: .....................
A
luchtweerstand
B
rolweerstand

Slide 4 - Quizvraag

Situatie: speciale, aerodynamische vorm van een raceauto zorgt voor een kleinere ...................
A
luchtweerstand
B
rolweerstand

Slide 5 - Quizvraag

Situatie: parachutespringen. De wrijvingskracht is:........................
A
luchtweerstand
B
rolweerstand

Slide 6 - Quizvraag

Gestroomlijnd is een ander woord voor aerodynamisch.
A
Juist
B
Klopt niet

Slide 7 - Quizvraag

Wrijvingskrachten kunnen een voorwerp in beweging brengen.
A
Juist
B
Klopt niet

Slide 8 - Quizvraag

Een schip dat vaart heeft helemaal geen luchtweerstand, alleen waterweerstand.
A
Juist
B
Klopt niet

Slide 9 - Quizvraag

Als de remkracht van een scooter groter is dan de motorkracht, dan:...................
A
gaat de scooter steeds langzamer
B
gaat de scooter steeds sneller

Slide 10 - Quizvraag

Ester en Hamza lopen over ijs. Ester heeft schoenen aan, Hamza schaatsen. Ze leveren allebei evenveel spierkracht. Wat is waar?
A
Hamza gaat sneller, want schaatsen hebben een kleinere wrijvingskracht
B
Ester gaat sneller, want schoenen hebben een kleinere wrijvingskracht
C
Hamza gaat sneller, want schaatsen hebben een grotere kracht vooruit
D
Ester gaat sneller, want schoenen hebben een grotere kracht vooruit

Slide 11 - Quizvraag

Krachtenschaal is 1 cm = 50 N. Er is een pijl van 4 cm getekend. Hoe groot is deze kracht?
A
200 N
B
12,5 N
C
4 N
D
50 N

Slide 12 - Quizvraag

Je moet een kracht van 350 N tekenen. De krachtenschaal is 1 cm = 100 N. Bereken hoe lang de pijl moet zijn.
A
3,5 cm
B
350 N
C
100 N
D
0,28 cm

Slide 13 - Quizvraag

Zwaartekracht is ..........
A
de kracht waarmee de maan voorwerpen afstoot
B
de kracht waarmee de maan voorwerpen aantrekt
C
de kracht waarmee de aarde voorwerpen afstoot
D
de kracht waarmee de aarde voorwerpen aantrekt

Slide 14 - Quizvraag

Een voetballer neemt een strafschop. Hij legt de bal op de stip, neemt een aanloop en schopt tegen de bal. Hoe zie je dat er dan een kracht op de bal werkt?
A
De bal verandert van snelheid.
B
De bal verandert van vorm.
C
De bal verandert van richting.

Slide 15 - Quizvraag

Abir heeft een massa van 42 kg. Hoe groot is de zwaartekracht op Abir?
A
420 N
B
420 kg
C
4,2 N
D
4,2 kg

Slide 16 - Quizvraag

Een ander woord voor wrijvingskracht is........
A
windkracht
B
spierkracht
C
weerstandskracht
D
zwaartekracht

Slide 17 - Quizvraag

Hoe ............ de weerstandskracht, hoe sneller je gaat.
A
kleiner
B
groter
C
langzamer
D
sneller

Slide 18 - Quizvraag

Je verschuift een boekenkast over een houten vloer. Welke kracht moet je overwinnen?
A
spierkracht
B
spankracht
C
wrijvingskracht
D
zwaartekracht

Slide 19 - Quizvraag

Gewicht is een ander woord voor ..................
A
massa
B
zwaartekracht
C
zwaarheid
D
weegschaal

Slide 20 - Quizvraag

De l in de formule van een hefboom staat voor .........
A
arm
B
afstand
C
massa
D
kracht

Slide 21 - Quizvraag