Evolutie herhaling

Grafiek K is niet realistisch, omdat deze suggereert dat de frequentie van allel A niet wordt beïnvloed door mutaties in de populatie.  In de vraag staat dat µ = 1 · 10^–5. Wat betekend dat er wel mutaties plaatsvinden.
Wanneer je 100 personen hebt met A en 5% kans hebt op mutatie dan verwacht je dat 5 personen muteren. Als je nog maar 10 mensen hebt met A zal dit aantal nog maar 0,5 zijn (misschien 1 persoon). De hoeveelheid mutaties neemt dus af als minder mensen de kans hebben om nog te muteren.
De daling is te stijl. En het verdwijnt niet
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grafiek K is niet realistisch, omdat deze suggereert dat de frequentie van allel A niet wordt beïnvloed door mutaties in de populatie.  In de vraag staat dat µ = 1 · 10^–5. Wat betekend dat er wel mutaties plaatsvinden.
Wanneer je 100 personen hebt met A en 5% kans hebt op mutatie dan verwacht je dat 5 personen muteren. Als je nog maar 10 mensen hebt met A zal dit aantal nog maar 0,5 zijn (misschien 1 persoon). De hoeveelheid mutaties neemt dus af als minder mensen de kans hebben om nog te muteren.
De daling is te stijl. En het verdwijnt niet

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

-0,1x0,36=-0,036
0.36-0,036= 0,324
-0,1x0,324= -0,0324
0,324-0,0324=0,2916

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting H4 Evolutie

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de definitie van een soort?

Organismen van dezelfde soort kunnen samen voortplanten en vruchtbare nakomelingen voortbrengen. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

--> divergente evolutie

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

--> convergente evolutie

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

celkenmerken van de 4 rijken

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ordenen biologie
In de biologie delen we organismen in op basis van uiterlijke & Genetische kenmerken DNA.

Organismen kunnen worden ingedeeld in: Domeinen, Rijken, afdelingen/stammen, klassen, orde, familie, geslacht en Soort.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ezelsbruggetje ordening
Dr SK of GS

Domein - rijk - stam - klasse - orde - familie - geslacht - soort

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Domeinen
Door voortschrijdend inzicht nieuwe indeling.

Domeinen: Bacterien, Archea, Eukarya met daarbinnen supergroepen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke kenmerken horen bij de schimmelcellen?
A
Geen celkern, wel celwand, heterotroof
B
Wel celkern, geen celwand, autotroof
C
Wel celkern, wel celwand, autotroof
D
Wel celkern, wel celwand, heterotroof

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de endosymbiosetheorie op Binas tabel 94C. Welk organel ontstond waarschijnlijk als eerste in de evolutie?
A
Mitochondrium
B
Chloroplast
C
Celkern
D
Ribosoom

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prokaryoten
= bacterien & archeae  hebben los DNA in de cel liggen. 

Het ribosoom is voor hen ook essentieel organel, waarom? 
  • Eiwitproductie

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn homologe organen?
A
Organen die dezelfde oorsprong hebben maar mogelijk een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
Organen die dezelfde functie hebben, maar niet dezelfde bouw
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Cladogram

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 8 - Bron 16
  • Welk uniek homoloog kenmerk delen de schildpadden, slangen, hagedissen, krokodillen en vogels volgens dit cladogram? - een gat in de schedel onder de oogkas
  • Hoe heet deze groep in dit cladogram? reptilia
  • Hoeveel clades zie je in het cladogram?12, elk blauw puntje vertegenwoordigt de voorouder met het unieke kenmerk dat de voorouder en de andere dieren in die clade gemeenschappelijk bezitten. Er zijn 12 van die puntjes.
  • Mag je uit dit cladogram de conclusie trekken dat vogels meer verwant zijn aan krokodillen dan aan hagedissen? Licht toe.Ja, want vogels en krokodillen hebben meer gemeenschappelijke unieke homologe kenmerken dan vogels en hagedissen. Of: ja. Want de vogels en krokodillen delen een gemeenschappelijke voorouder die ze niet delen met de hagedissen.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evolutie VSV
  • Variatie (verschillen in genotypen) door mutaties --> ontstaan allelen --> genetische variatie

  • Natuurlijke selectie (selectiedruk) organismen met gunstige eigenschappen hebben grotere kans op overleven.

  • Voortplanting (survival of the fittest) = organismen met gunstige eigenschappen overleven en hebben meer kans om zich voort te planten dan organismen met 'ongunstige eigenschappen.

  • Hierdoor gaat een soort steeds beter passen in zijn omgeving

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De theorie van Darwin over de vinken ging over de
verschillende snavelgrootte's van de vinken op verschillende
eilanden. De snavels leken perfect geschikt voor het voedsel
wat de vinken aten. Hoe zijn die verschillende snavels voor
het eerst ontstaan?
A
De verschillen zijn ontstaan omdat de vinken verschillende soorten eten moesten eten om te overleven.
B
De veranderingen in de snavels van de vinken hebben plaatsgevonden omdat het milieu de nodige genetische veranderingen veroorzaakt heeft bij de vinken om te overleven.
C
De veranderingen in de snavels zijn toevallig gebeurd, en als er een goede match was tussen de snavel en het aanwezige voedsel kregen de desbetreffende vinken meer nageslacht.
D
De snavels van de vinken is met elke generatie een beetje verandert, waarbij sommige elke generatie kleiner werden en andere elke generatie groter werden.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er wordt gesproken over Evolutie door natuurlijke selectie, en hierbij wordt vaak 'survival of the fittest' genoemd.

Wat betekent dat woord 'fittest' in evolutie precies? Je ziet hier een aantal hagedissen uit een populatie. Welke van deze zou 'the fittest' zijn?
A
Lizard A
B
Lizard B
C
Lizard C
D
Lizard D

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wet van Hardy-Weinberg (equilibrium)
  • Allelfrequentie = getal tussen 0 en 1 dat aangeeft hoe vaak bijv. het dominante allel p (Grijs) voorkomt

Als populatie groot genoeg is
Er geen (natuurlijke) selectie optreedt
Geen mutaties 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is er Hardy-Weinberg evenwicht in populaties waarin selectie optreedt?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke voorwaarden zijn vereist om stabiele allelfrequenties te krijgen in een populatie (wet v. Hardy-Weinberg)?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wet van Hardy-Weinberg (equilibrium)
  • Allelfrequentie = getal tussen 0 en 1 dat aangeeft hoe vaak bijv. het dominante allel p (Grijs) voorkomt

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een populatie van 100 vogels is de allelfrequentie voor het recessieve allel voor witte vleugels 0,4. Het andere allel zorgt voor donkere vleugels.

Hoeveel vogels in die populatie hebben donkere vleugels?
A
16
B
36
C
84
D
48

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op wat voor eiland leven de meeste soorten?
A
Ver van vaste land, klein eiland
B
Ver van vaste land, groot eiland
C
Dichtbij vaste land, klein eiland
D
Dichtbij vaste land, groot eiland

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn veel fossielen gevonden van eieren van dinosauriërs. Doordat eieren van vissen ander gebouwd zijn dan eieren van reptielen, vindt met zelden fossielen van eieren van vissen. Door welk verschil in bouw vind met wel fossielen van eieren van dino's en niet van vissen?
A
Dinosauriers leefden eerder dan vissen en konden zo al fossiel worden (bij vissen komt dit nog).
B
Verschil in taaie / zachte buitenlaag
C
Vissen leggen geen eieren, dit is een onzinvraag.
D
Baby dinosauriers in het ei zijn steviger en vullen het ei beter op (in tegenstelling tot vissen).

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding zie je een skelet en versteende afdruk van een zee-egel. Is het skelet een fossiel? En zijn de versteende afdrukken fossielen?
A
alleen het skelet is een fossiel
B
alleen de versteende afdruk is een fossiel.
C
beide zijn fossielen
D
geen van beide zijn fossielen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door het meanderen van een rivier in het tropisch regenwoud raken enkele tientallen vierkante kilometers woud geïsoleerd van de rest.
In de daar levende kleine groep van een bepaalde apensoort blijken na 20 jaar heel andere allelfrequenties voor te komen dan bij de grote groep verderop.
– Wat is de oorzaak daarvan?
– Welke naam wordt gebruikt voor dit verschijnsel?
A
Geen toeval, Natuurlijke selectie
B
Geen toeval, Genetic drift
C
Toeval, Natuurlijke selectie
D
Toeval, Genetic drift

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het verschijnsel dat in kleine populaties door toeval grote verschuivingen in allelfrequenties kunnen optreden wordt genetic drift genoemd.
Het verschijnsel dat in kleine populaties door toeval grote verschuivingen in allelfrequenties kunnen optreden wordt genetic drift genoemd.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genetic drift
Bij genetic drift verandert een genenpool door puur toeval. Bij kleine populaties heeft dit grote gevolgen.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Darwin was een duivenfokker. Hij fokte in zijn leven met een groot aantal duiven varianten. Deze kunstmatige selectie...
A
...gaat meestal sneller dan natuurlijke selectie
B
...gaat meestal langzamer dan natuurlijke selectie
C
...levert vaak nieuwe soorten op
D
...levert vaak individuen op die beter aangepast zijn aan de natuur

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


In de geschiedenis van de aarde zijn er regelmatig klimaatsveranderingen geweest. Hierdoor veranderde de mate van invloed van abiotsche factoren op populaties. Sommige individuen hadden, door toeval, een hogere fitness. Na veel generaties veranderde op deze manier soorten in nieuwe soorten.

Welk pijler van Darwin mist hier?
A
Genetische variatie (verscheidenheid in genotypen)
B
Natuurlijke selectie (survival of the fittest)
C
Soortvorming door reproductieve isolatie
D
Selectiedruk (door de omgeving)

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soortvorming is voltooid als ....
A
.. er meerdere rassen zijn ontstaan
B
.. de twee groepen niet meer op elkaar lijken
C
.. de twee groepen zich niet meer onderling kunnen voortplanten
D
.. kruising van de twee groepen onvruchtbare nakomelingen geeft

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soortvorming komt tot stand door ...
A
Isolatie, mutaties en natuurlijke selectie
B
Isolatie, natuurlijke selectie en verschillen in de omstandigheden
C
Isolatie, verschillen in de omstandigheden, mutaties en natuurlijke selectie
D
Isolatie, mutaties en verschillen in de omstandigheden

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke is ONJUIST?
De allelfrequentie of genfrequentie kan veranderen door
A
gelijke overlevingskansen
B
veranderende omgeving
C
selectiedruk
D
mutaties

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding zijn de verschillende groepen met kleuren aangegeven. Welke groep is het vroegst in de evolutie afgesplitst van de rest van de diersoorten?
A
Zwart
B
Rood
C
Blauw
D
Geel

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vleugel van een insect en de vleugel van een vogel zijn .... organen, zij hebben dezelfde ...
A
Analoge, Bouw
B
Analoge, Functie
C
Homologe, Bouw
D
Homologe, Functie

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stambomen waren vroeger gebaseerd op de uiterlijke overeenkomsten van dieren en planten. Tegenwoordig worden ze vaak gemaakt op basis van...
A
Fossielen
B
DNA
C
Eiwitten
D
Gegevens uit eerder onderzoek

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies