H9.1 werken met weerstanden

Hst 9.1 "werken met weerstanden"
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hst 9.1 "werken met weerstanden"

Slide 1 - Tekstslide

vandaag
- Opstarten: planning doornemen
- Wat weet je al?
- Uitleg 9.1
- Aan het werk: opdrachten of proefjes
- Afsluiten: reflectiewiel

Slide 2 - Tekstslide

H9 Schakelingen

Het doel is dat jullie uiteindelijk ingewikkelde schakelschema's kunnen maken en aflezen.


Dit hoofdstuk bestaat vooral uit het gebruiken van je kennis uit H1 Elektriciteit voor het maken van schakelingen.


Slide 3 - Tekstslide

Een schakelschema met transistor
- Elektrische schakelaar
- Werkt met elektromagneet

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt het begrip elektrische weerstand uitleggen.
  • Je kunt de grootte van een weerstand vaststellen met behulp van een kleurcode.
  • Je kunt een opstelling maken waarmee je de weerstand van een weerstandje meet.
  • Je kunt berekeningen maken met het verband tussen weerstand, stroomsterkte en spanning.
  • Je kunt de vervangingsweerstand in een serieschakeling berekenen.
  • Je kunt de werking van een variabele weerstand uitleggen. 
  • Je kunt benoemen hoe de weerstand van een LDR verandert, als de sterkte van het licht verandert. 
  • Je kunt benoemen hoe de weerstand van een NTC verandert, als de temperatuur verandert. 
  • Je kunt beschrijven wat de doorlaatrichting en de sperrichting van een diode en led is. 

Slide 5 - Tekstslide

Waar denk je aan bij weerstand?

Slide 6 - Woordweb

Weerstanden
De weerstand geeft aan hoe moeilijk de elektrische stroom door een stroomkring (of apparaat) gaat. 

Alle apparaten hebben een weerstand. 

Hoe hoger de weerstand, des te moeilijker de stroom er door heen gaat.

Er zijn speciale weerstandjes die je in een schakeling kan zetten om er voor te zorgen dat er niet te veel stroom door een schakeling loopt.

Slide 7 - Tekstslide

Weerstand
De weerstand heeft het symbool R (Resistance) en de eenheid voor elektrische weerstand is Ohm, met het symbool Ω

We zeggen dus bijvoorbeeld: 
Een weerstandje kan een weerstand hebben van 20 ohm. 
Of R = 20 Ω

Slide 8 - Tekstslide

Symbool weerstand
Hoe teken je een weerstand in een schakelschema? 

Je gebruikt het symbool in het plaatje hiernaast. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het symbool voor de weerstand
A
W
B
R
C
Ω
D
D

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de eenheid voor de weerstand
A
W
B
R
C
Ω
D
D

Slide 11 - Quizvraag

Wat doet een weerstand
A
De stroom zo snel mogelijk doorlaten
B
De stroom helemaal tegenhouden
C
de stroom een beetje tegenhouden (vertragen van de stroom
D
de stroom versnellen

Slide 12 - Quizvraag

2

Slide 13 - Video

00:42
De gouden of zilveren ring houdt je altijd...
A
rechts
B
links

Slide 14 - Quizvraag

01:54
Wat betekenen ring 1 t/m 4?
A
getal-nullen-nullen-afwijking
B
getal-getal-nullen-afwijking
C
getal-getal-getal afwijking

Slide 15 - Quizvraag

Een weerstandje

Dus...

Bij een weerstand let je op de ringen. Deze weerstand heeft vier ringen, er zijn ook weerstanden met vijf ringen.

De ringen hebben een betekenis welke een

codering is voor de grootte van de weerstand.


We hebben ring 1, 2 (en soms 3)

Daarnaast ring A en B

Slide 16 - Tekstslide

Waarde van een weerstandje
De waarde van een weerstandje kun je bepalen aan de hand van de gekleurde ringen. 
Ring 1, 2 (en 3) slaan op een getal, schrijf dit getal op.
Ring A geeft aan hoeveel nullen er achter het getal staan.
Ring B geeft de nauwkeurigheid aan 

Slide 17 - Tekstslide

Hier zie je kleuren van de ringen

Slide 18 - Tekstslide

De groene ring geeft een 5 aan

Slide 19 - Tekstslide

De blauwe ring geeft een 6 aan

Slide 20 - Tekstslide

De rode ring (A) geeft 2 nullen aan

Slide 21 - Tekstslide

Bijna klaar
De laatste ring (B) is goud. Dit geeft dus aan dat er een afwijking kan zijn van 5%. 

R = 5600 Ω ± 5 %
R = 5600 Ω ± 280 Ω

Slide 22 - Tekstslide

Nu zelf doen!
Bij elke vraag staan de ringkleuren.
Reken ze uit en geef het antwoord.

Deze hoef je voor het proefwerk niet uit je hoofd te kennen, maar moet je wel kunnen gebruiken.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat is de weerstand?
Ring 1 = geel, ring 2 = rood,
ring A = oranje, ring B = zilver
Schrijf alleen het getal op.

Slide 25 - Open vraag

Wat is de weerstand?
Schrijf alleen het getal op.

Slide 26 - Open vraag

Wat is de weerstand?
Schrijf alleen het getal op.

Slide 27 - Open vraag

Hoeveel ringen heeft een weerstand?
A
3 of 4
B
4 of 5
C
5 of 6
D
6 of 7

Slide 28 - Quizvraag

De eerste 2 of 3 ringen geven een .... weer
A
getal
B
aantal nullen
C
nauwkeurigheid

Slide 29 - Quizvraag

De laatste ring (B) geeft .... weer
A
het getal
B
het aantal nullen
C
de nauwkeurigheid

Slide 30 - Quizvraag

Weerstand berekenen!
De weerstand kunnen we ook berekenen.
Daarvoor moeten we eerst de spanning en
de stroomsterkte meten. Dat doen we met
een schakeling.
Berekenen daarna de weerstand met de formule:



weerstand=stroomsterktespanning
R=IU

Slide 31 - Tekstslide

Weerstand berekenen!
Voorbeeld:
U = 6 V
I = 0,1 A

                                                          Ω



R=IU=0,16=60

Slide 32 - Tekstslide

Spanning (U) = 12V
Stroom sterkte (I) = 0,5 A
Wat is de weerstand

A
R= U x I R= 12V x 0,5 A R= 6 Ω
B
R= I/U R = 0,5A / 12V R = 0,042 Ω
C
I = U / R I= 12V /12 Ω I= 1A
D
R = U/I R= 12V /0,5A R=24 Ω

Slide 33 - Quizvraag

Spanning is 230 Volt en de stroom is 10 Ampère.
Wat is de weerstand van het apparaat?
A
2,3 Ω
B
2300 Ω
C
23 Ω
D
0,04 Ω

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de weerstand als een lampje op 6V werkt en er een stroom van 200mA doorheen gaat?
A
60 ohm
B
0.06 ohm
C
30 ohm
D
0.03 ohm

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Stroomsterkte berekenen!
Voorbeeld:
U = 50 V
R = 100 Ω

I=RU=10050=0,5A

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Spanning berekenen!
Voorbeeld:
R = 60 Ω
I = 0,25 A


U=RI=600,25=15V

Slide 39 - Tekstslide

Een weerstand van 100 ohm is aangesloten op een spanning van 50V. Wat is de stroomsterkte?
A
0,5 A
B
5000 A
C
2 A
D
20000 A

Slide 40 - Quizvraag

Bijzondere weerstanden
Potentiometer
LDR
NTC
Diode
LED

Slide 41 - Tekstslide

Potentiometer
  • In het kort potmeter.
  • Door aan de loper te draaien kun je de weerstand kleiner en groter maken.
  • Gebruik: volumeknop of dimmer.

Slide 42 - Tekstslide

LDR
De LDR is een weerstand die gevoelig is voor licht, het is dus een lichtsensor.

De LDR heeft een hoge weerstand als het donker is en een lage weerstand bij licht.


Slide 43 - Tekstslide

NTC
De NTC is een weerstand die gevoelig is voor warmte, het is dus een temperatuursensor.

De NTC heeft een hoge weerstand als het koud is en een lage weerstand bij warmte.



Slide 44 - Tekstslide

Diode en LED
Diode
  • Een weerstandje die de stroom in een richting doorlaat
LED
  • Een diode die licht geeft. 

Slide 45 - Tekstslide

Wat is een LDR
A
een weerstand die reageert op warmte
B
een weerstand die reageert op stof
C
een weerstand die reageert op licht
D
een weerstand die reageert op water

Slide 46 - Quizvraag

Welke weerstand zit er in een thermometer?
A
NTC
B
POTMETER
C
LDR
D
CONDENSATOR

Slide 47 - Quizvraag

Wat betekent LDR
A
Licht Door Resistent
B
Light Dependant Resistor
C
Ligt Daar te Rusten
D
Langs De Regenboog

Slide 48 - Quizvraag

Een potmeter is een regelbare weerstand.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 49 - Quizvraag

Wanneer er meer licht op een LDR valt, wordt de weerstand ...... en de stroomsterkte door de LDR ......
A
Groter, Kleiner
B
Kleiner, Groter
C
Groter, Blijft Gelijk
D
Kleiner, Kleiner

Slide 50 - Quizvraag

bij een NTC..
A
stijgt, als de temperatuur daalt
B
stijgt, als de temperatuur stijgt
C
daalt, als de temperatuur stijgt
D
daalt, als de temperatuur daalt

Slide 51 - Quizvraag

Welk soort weerstand wordt hiernaast
afgebeeld?
A
weerstand
B
NTC
C
LDR
D
potmeter

Slide 52 - Quizvraag

Wat is een NTC
A
een weerstand die reageert op warmte
B
een weerstand die reageert op stof
C
een weerstand die reageert op licht
D
een weerstand die reageert op water

Slide 53 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je kunt het begrip elektrische weerstand uitleggen.
  • Je kunt de grootte van een weerstand vaststellen met behulp van een kleurcode.
  • Je kunt een opstelling maken waarmee je de weerstand van een weerstandje meet.
  • Je kunt berekeningen maken met het verband tussen weerstand, stroomsterkte en spanning.
  • Je kunt de vervangingsweerstand in een serieschakeling berekenen.
  • Je kunt de werking van een variabele weerstand uitleggen. 
  • Je kunt benoemen hoe de weerstand van een LDR verandert, als de sterkte van het licht verandert. 
  • Je kunt benoemen hoe de weerstand van een NTC verandert, als de temperatuur verandert. 
  • Je kunt beschrijven wat de doorlaatrichting en de sperrichting van een diode en led is. 

Slide 54 - Tekstslide