Ch.6, gramm H Futur proche - herhaling - voor klas 1ha

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Bonjour!

Ton objectif

Ik kan het werkwoord aller (=gaan) vervoegen en de toekomende tijd maken.

Futur proche

Stap 1: leer het rijtje van "aller"

je	vais
tu	vas
il / elle/ on	va
nous	allons
vous	allez
ils / elles	vont

ik	ga
jij	gaat
hij / zij / men	gaat
wij	gaan
jullie / u	gaan / gaat
zij [mmv / vmv]	gaan

Je vais

Ils/elles vont

Nous allons

On va

Vous allez

Il/elle va

Tu vas

Hij/zij gaat

Ik ga

Jullie gaan

U gaat

Wij gaan

Jij gaat

Men gaat, we gaan

Zij gaan

Stap 2

Om de futur proche te maken doe je het volgende:

                                 vorm van aller + heel werkwoord

                Bijvoorbeeld: Elle va danser avec sa copine
Vertaling: Zij gaat met haar vriendin dansen 

futur proche

Let op!!!

In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar

In het Nederlands zeggen we: 

Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.

De zinsvolgorde is dan:

onderwerp	vorm van aller	heel ww	rest v.d. zin
Nous	allons	écouter	de la musique
Ma mère	va	manger	une pomme

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin

Onderwerp

vorm van aller

hele
werkwoord

rest
van de zin

Ils

vont

acheter

des pantalons

Let op

Als je een zin ontkennend maakt, dan zet je ne... pas om het 1e werkwoord in de zin. Dus:

onderwerp	ne vorm van aller pas	heel ww	rest v.d. zin
Nous	n' allons pas	écouter	de la musique
Ma mère	ne va pas	manger	une pomme

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin

Onderwerp

 1e woord ontkenning

vorm van aller

2e woord ontkenning

hele ww

rest v.d. zin

Ils

vont

manger

la pizza 

ne

pas

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]

1. Elle aller manger
2. Elle va manger
3. Elle alle manger
4. Elle va mange

Zet het werkwoord in de futur proche
Nous (parler)

Zet het werkwoord in de futur proche
Je (habiter)

Kies le futur proche

1. J'ai marché
2. Ils marchent
3. Tu vas marcher

futur proche - nous - manger

1. nous avons mangé
2. nous mangeons
3. nous allons mangé
4. nous allons manger

ils - avoir (futur proche)

1. ils font avoir
2. ils avoirent
3. ils vont avoir
4. ils sommes avoir

futur proche - je - parler

1. je vais parler
2. j'ai parlé
3. je parle
4. je parlerai

Futur PROCHE
Vous ............. (être)

1. allez être
2. serez
3. allez serez
4. êtes

Waar bestaat de futur proche uit?

1. een vorm van aller
2. een vorm van aller + heel ww
3. een vorm van avoir + vervoegd werkwoord
4. een vorm van être + voltooid deelwoord

De futur proche is een werkwoordtijd die je vertelt dat:

1. Iets straks of later gaat gebeuren
2. Iets nu gebeurt

Ken je nu het werkwoord aller en de tijd le futur proche?

😒🙁😐🙂😃

Bonne journée et à la prochaine fois!