3V Lezen H5 les 1

10 minuten Lezen
Opdracht voor leerlingen thuis:
- Maken Lezen H5 opdracht 4 vraag 5 t/m 17
- Maken Grammatica zinsdelen H3 opdracht 1 en 3
- Maken Formuleren H3 opdracht 1
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

10 minuten Lezen
Opdracht voor leerlingen thuis:
- Maken Lezen H5 opdracht 4 vraag 5 t/m 17
- Maken Grammatica zinsdelen H3 opdracht 1 en 3
- Maken Formuleren H3 opdracht 1

Slide 1 - Tekstslide

Na kampioen te zijn geworden, werden de spelers door het bestuur gefeliciteerd.
A
correct
B
niet correct

Slide 2 - Quizvraag

Nadat de spelers kampioen zijn geworden, werden de spelers door het bestuur gefeliciteerd.

Slide 3 - Tekstslide

Na koffie te hebben gedronken in Hamburg, reed de bus richting Denemarken.
A
correct
B
niet correct

Slide 4 - Quizvraag

Nadat de bus koffie had gedronken in Hamburg, reed de bus richting Denemarken.

Slide 5 - Tekstslide

FOUTIEF BEKNOPTE BIJZIN
Wat is een bijzin?
Wat is een beknopte bijzin?
Wat is een foutief beknopte bijzin?

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de bijzin?

Toen de trein op het perron aankwam, stond het daar helemaal vol met forensen.
A
Toen de trein op het perron aankwam
B
stond het daar helemaal vol met forensen.

Slide 7 - Quizvraag

Bijzin
  • Toen de trein op het perron aankwam, stond het daar helemaal vol met forensen. 
  • Omdat we morgen een proefwerk hebben, ga ik vanmiddag heel hard leren. 
  • Ik blijf vandaag voor de zekerheid thuis, omdat ik gisteren pijn in mijn keel had.  

Slide 8 - Tekstslide

Bijzin
* Toen de trein (ow) op het perron aankwam (pv), stond het daar helemaal vol met forensen. 
* Omdat we (ow) morgen een proefwerk hebben (pv), ga ik vanmiddag heel hard leren. 
*Ik blijf vandaag voor de zekerheid thuis, omdat ik (ow) gisteren pijn in mijn keel had (pv).  

Slide 9 - Tekstslide

Beknopte bijzin
1. Zwervend door Griekenland, kwam Oedipus op een driesprong zijn vader tegen. 
2. Op het strand aangespoeld, kreeg hij gelijk een deken om zich heen.  
3. Om een hoog cijfer te krijgen, moest hij echt een middagje blokken. 

Slide 10 - Tekstslide

Beknopte bijzin
1. Zwervend door Griekenland, kwam Oedipus op een driesprong zijn vader tegen. (Oedipus zwierf)
2. Op het strand aangespoeld, kreeg hij gelijk een deken om zich heen.  ('hij' spoelde aan)
3. Om een hoog cijfer te krijgen, moest Jantine echt een middagje blokken. ('Jantine' wil een hoog cijfer)

Slide 11 - Tekstslide

Voorwaarde!
Je mag het onderwerp wel uit een beknopte bijzin weglaten, maar er is wel één voorwaarde:

Het weggelaten onderwerp is uit de bijzin is hetzelfde onderwerp als het onderwerp uit de hoofdzin. 

Slide 12 - Tekstslide

Beknopte bijzin
1. Zwervend door Griekenland, kwam Oedipus op een driesprong zijn vader tegen. (Oedipus zwierf)
2. Op het strand aangespoeld, kreeg hij gelijk een deken om zich heen.  ('hij' spoelde aan)
3. Om een hoog cijfer te krijgen, moest Jantine echt een middagje blokken. ('Jantine' wil een hoog cijfer)

Slide 13 - Tekstslide

Foutief beknopte bijzin
1. Dromend van zijn vriendin, stond de lantaarnpaal ineens in de weg en stootte hij zijn hoofd. 
ow hoofdzin = de lantaarnpaal
ow bijzin= 'hij'
2. In het stadion aangekomen, bleken de ballen allemaal lek.
ow hoofdzin = de ballen
ow bijzin = het elftal (of wij)

Slide 14 - Tekstslide

Standaardfoutenlijst
  • Dubbelop (vijf soorten: herhaling, dubbele ontkenning, pleonasme, tautologie, contaminatie)
  • Verwijswoord (onduidelijk verwijswoord, foutief verwijswoord)
  • Incongruentie  (onderwerp en persoonsvorm zijn niet goed op elkaar afgestemd)
  • Dat/als-constructie 
  • Foutieve samentrekking (twee zinnen zijn foutief samengetrokken)
  • Onjuist beknopte bijzin (de beknopte bijzin is ten onrechte beknopt)
  • Onjuist begrenzen van zinsgedeeltes
  • Onjuiste inversie (verkeerde volgorde persoonsvorm en onderwerp)
  • Geen symmetrie (zinsdelen met andere grammaticale vorm opgesomd)

Slide 15 - Tekstslide

Kijkend uit het raam, viel plotseling een dakpan naar beneden.
A
correct
B
niet correct

Slide 16 - Quizvraag

Na drie uur gewacht te hebben, gingen de hekken eindelijk open.
A
correct
B
niet correct

Slide 17 - Quizvraag

Lekker in onze stoelen liggend, dronken we het koude bier.
A
correct
B
niet correct

Slide 18 - Quizvraag

Op onze vakantiebestemming aangekomen, vielen de mussen van het dak.
A
correct
B
niet correct

Slide 19 - Quizvraag

Na te zijn overleden op 1 januari jongstleden, brachten wij onze opa naar zijn laatste rustplaats.
A
correct
B
niet correct

Slide 20 - Quizvraag

Programma
Opdracht toetsweek III
Herhalen theorie betoog schrijven (quiz)
Herhalen theorie Formuleren (quiz)
Herhalen Lezen H5 (quiz)
Laatste quizvraag
Opdrachten maken
Afronden

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht toetsweek III

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht Toetsweek III
De toets bestaat uit twee delen. 
Tekst met 10 vragen
- tekstverbanden, tekstdoelen, publiek, argumentatie
- meerkeuzevragen en open vragen

Schrijfopdracht
- 400 woorden
- de aanleiding om het artikel te schrijven: discussie over…
- twee verschillende voordelen 
- twee verschillende nadelen
- je mening
- twee passende argumenten die jouw mening ondersteunen
- wat je hoopt te bereiken met je artikel.
Maak er een samenhangend geheel van en zet er een passende titel boven. Zet je voor- en achternaam onder het artikel.  
Let op: dit zijn de minimale eisen. Denk op de toets vooral aan tegenargumenten ;)

Slide 23 - Tekstslide

Herhalen theorie betoog schrijven

Slide 24 - Tekstslide

Waar vind je het standpunt van de schrijver van een overtuigende tekst?
A
in de inleiding
B
na de inleiding
C
eerste alinea van het middenstuk
D
in het slot

Slide 25 - Quizvraag

Waar of niet waar?

Een tegenargument en een weerlegging vind je in dezelfde alinea.
A
Waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn structurerende zinnen?
A
Een zin die de structuur van de hele tekst aangeeft.
B
Een zin die de structuur van de alinea aangeeft.
C
Een zin die de overgang van het ene tekstdeel naar het andere tekstdeel aangeeft.
D
Een zin met dezelfde functie als een signaalwoord.

Slide 27 - Quizvraag

Herhalen theorie Formuleren (quiz)

Slide 28 - Tekstslide

Maar twintig procent van de aanwezigen stemden voor.
A
Deze zin is goed.
B
Deze zin is fout.

Slide 29 - Quizvraag

Een groep kinderen zette de boel op stelten.
A
Deze zin is goed.
B
Deze zin is fout.

Slide 30 - Quizvraag

Hierbij ontvangt u onze folder en kunt u onze website raadplagen voor de prijslijst.
A
Deze zin is goed.
B
Deze zin is fout.

Slide 31 - Quizvraag

Herhalen Lezen H5 (quiz)

Slide 32 - Tekstslide

Wat is een functiewoord?
A
Een woord waarmee de functie van een tekstdeel wordt omschreven.
B
Een woord met een belangrijke functie in een tekst.
C
Een woord die aangeeft welke functie iemand heeft binnen een bepaald bedrijf of instelling.
D
Een woord in de tekst die duidelijk maakt welke functie dat tekstdeel heeft.

Slide 33 - Quizvraag

Welk woord is een functiewoord?
A
tenzij
B
dat blijkt uit
C
weerlegging
D
daarentegen

Slide 34 - Quizvraag

LAATSTE QUIZVRAAG

Slide 35 - Tekstslide

Is de samentrekking juist?

Dit boek is superspannend en moet je echt lezen, zodra je er tijd voor hebt.
A
juist
B
niet juist

Slide 36 - Quizvraag

Aan de slag
Op school en thuis:
- Maken Lezen H5 opdracht 4 vraag 5 t/m 17
- Maken Grammatica zinsdelen H3 opdracht 1 en 3
- Maken Formuleren H3 opdracht 1

Thuis: je mag uit de les. Dit is huiswerk voor maandag!

Maandag nog een oefenbetoog. 

Slide 37 - Tekstslide