3H-315-3H3

Welkom
Op je tafel:




In je tas opgeborgen:

Leesboek
Natuurkunde papieren
Natuurkunde schrift
Pen of potlood
Telefoon
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom
Op je tafel:




In je tas opgeborgen:

Leesboek
Natuurkunde papieren
Natuurkunde schrift
Pen of potlood
Telefoon

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • Planning 
  • Huiswerk bespreken
  • Leerdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Planning 3H3
Datum
Wat gaan we doen?
wo 10 nov
Leerdoelen bespreken
vr 12 nov
Samenvatten
wo 17 nov
Oefentoets maken
vr 19 nov
Oefentoets bespreken
Toets hoofdstuk op woensdag 24 november

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

3.1 Elektriciteit en lading
Begrippen:
Lading, elektriciteit, stroom en spanning

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1

Je kunt benoemen welke twee soorten lading er zijn.

Je kunt uitleggen hoe ladingen elektrische krachten op elkaar uitoefenen.





Er zijn positieve en negatieve ladingen. Gelijke ladingen stoten elkaar af. Verschillende ladingen trekken elkaar aan.

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1 

Je kunt uitleggen wat elektrische stroom is.

Je kunt uitleggen wat nodig is voor een blijvende stroom.
Elektrische stroom is bewegende lading (meestal elektronen).

Om elektrische stroom te veroorzaken is een spanningsbron en een gesloten 
stroomkring nodig.

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1

Je kunt uitleggen hoe een spanningsbron stroom veroorzaakt.

Je kunt uitleggen wat de betekenis is van het begrip spanning.

Een spanningsbron veroorzaakt spanning door  verschil in lading tussen de twee polen.

Spanning (U in volt) geeft aan hoeveel energie de lading die stroomt meekrijgt.

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1

Je kunt in een stroomkring de richting van de stroom en van de elektronen aangeven.

Je kunt toepassingen van elektrische stroom noemen.

Slide 11 - Tekstslide

3.2 Geleidbaarheid en weerstand
Begrippen:
Geleidbaarheid, weerstand, recht evenredig verband.

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen 3.2



Je kunt recht evenredige verbanden herkennen.




Bij een recht evenredig verband geldt: als de ene grootheid twee keer zo groot wordt, dan wordt de andere dat ook.
Als je een grafiek maakt van een recht evenredig verband is dat een rechte lijn door de oorsprong

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen 3.2


Je kunt zo nauwkeurig mogelijk de geleidbaarheid bepalen uit een (I,U)-diagram.






Je kunt de geleidbaarheid bepalen door de helling/richtingscoefficient van de lijn in een (I,U)-diagram te bepalen.

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen 3.2



Je kunt uitleggen wat ohmse en niet-ohmse weerstanden zijn.






Bij ohmse weerstanden is 
het verband tussen de spanning en de stroomsterkte recht evenredig.

Bij niet ohmse is dat niet zo.

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen 3.2

Je kunt rekenen met de formules voor geleidbaarheid en weerstand.

Je kunt uitleggen hoe weerstand en geleidbaarheid met elkaar samenhangen.





Weerstand en geleidbaarheid zijn het tegenovergestelde van elkaar.
I=GU
U=IR
GUI
IRU
G=R1
R=G1

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen 3.2



Je kunt uitleggen hoe weerstand en geleidbaarheid de stroomsterkte beïnvloeden.


Als de weerstand groter wordt, en de geleidbaarheid dus lager, dan kan de elektriciteit minder makkelijk stromen, en gaat de stroomsterkte omlaag.

Slide 17 - Tekstslide

3.3 Parallel en serie
Begrippen:
Parallelschakeling, serieschakeling, 

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen 3.3

Je kunt de 
geleidbaarheid, stroomsterkte 
en spanning in een parallelschakeling 
berekenen.

Je kunt de totale geleidbaarheid van een parallelschakeling berekenen. 





In een parallelschakeling 
kan je de geleidbaarheid van de verschillende apparaten 
bij elkaar optellen.

GUI
I=GU
Gtot=G1+G2(+G3+...)

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen 3.3

Je kunt de 
weerstand, stroomsterkte 
en spanning in een 
serieschakeling berekenen.



Je kunt de totale weerstand van een serieschakeling berekenen. 





In een serieschakeling 
kan je de weerstand van 
de verschillende apparaten 
bij elkaar optellen.
RIU
U=RI
Rtot=R1+R2(+R3+...)

Slide 20 - Tekstslide

3.4 Energie en vermogen
Begrippen:
Energie, vermogen, watt, kilowatt, kilowattuur

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen 3.4


Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat met energieverbruik heeft te maken.

Het vermogen is de hoeveelheid energie die een apparaat per seconde verbruikt. 

Hoe hoger het vermogen, hoe hoger het energie verbruik.

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen 3.4


Je kunt rekenen met energiegebruik.
        P is het vermogen
        E is de energie
        t is de tijd

E=Pt
PtE
P in watt (W)
E in joule (J)
t in seconde (s)
P in kilowatt (kW)
E in kilowattuur (kWh)
t in uur (h)
OF

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen 3.4



Je kunt rekenen met elektrisch vermogen. 





P is het vermogen in watt (W)
U is de spanning in volt (V)
I is de stroomsterkte in ampère
                                                            (A)

P=UI
UIP

Slide 24 - Tekstslide

Aan het werk
Maak 1 t/m 5 
op blz 106

timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide