3.3 De kamers

• NT2
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

3.3 de kamers

Aan het einde van de les kan je alle kamers in een huis noemen.

Wat gaan we vandaag doen?

Herhalen 3.1 + 3.2

Uitleg over 3.3

Check 3.3

Opdrachten maken 3.3

Nakijken 3.3

Exit 3.3

het balkon

1. 
2. 

de muur

1. 
2. 

de flat

de flat

1. 
2. 
3. 
4. 

Wij ... allemaal 'hallo' tegen de docent.

1. zeg
2. zegt
3. zeggen

Hij ... het woord 'oefenen'

1. spel
2. spelt
3. spellen

Ik woon in een huis.

Hij woont in een huis.

De badkamer

Ik was mij in de badkamer.

Ik sta onder de douche in de badkamer.

de gang

• plaats tussen lokalen
• de gang - de gangen
• zin: De leerlingen lopen op de gang.

De woonkamer

Ik zit in de woonkamer. 

In de woonkamer staat vaak een televisie. 

De slaapkamer

Ik slaap in mijn slaapkamer.

Het bed en de kast staan in mijn slaapkamer.

Teken en beschrijf je kamer.

Vertel de klas:

• hoe groot die kamer is
  
• wat er in die kamer staat
  
• wat er aan de muur hangt
  
• welke kleuren de kamer heeft
  

de zolder

boven

• plaats is hoger 
• boven <---> beneden
• zin: Ik loop naar boven.
• zin: Ik sta boven op een berg.

beneden

• plaats is lager
• boven <---> beneden
• zin: Ik loop naar beneden.
• zin: De bal rolt naar beneden.

de kamer

• Een ruimte in je huis
• de kamer - de kamers
• zin: Ik heb een grote slaapkamer.
• zin: De bank staat in de woonkamer. 

de keuken

• De keuken is een plek in huis waar het eten gekookt wordt.
• de keuken - de keukens
• zin: In de keuken staan een koelkast, een fornuis en een magnetron. 

Welke is de badkamer?

1. 
2. 
3. 
4. 

Ingang

de gang

1. 
2. 

de zolder

1. 
2. 
3. 
4. 

de keuken

1. 
2. 
3. 
4.