Vocabulary A + B

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Vocabulary A + B

Vertaal de woorden van het Engels naar het Nederlands.

1. We don't (actually) have that much homework.

1. actueel
2. redelijk
3. werkelijk
4. ongeveer

2. Can we (manage) this job?

1. regelen
2. redden
3. masseren
4. maken

3. You're my (buddy)!

1. vriend
2. lichaam
3. bedelaar
4. hondje

4. We are under a lot of (pressure).

1. druk
2. plezier
3. precies
4. zekerheid

5. I need a (decisive) answer.

1. duidelijk
2. daadkrachtig
3. gedekt
4. correct

6. For your first medical advice you visit your GP (general practitioner).

1. verpleegkundige
2. bedrijfsmedewerker
3. huisarts
4. dokter

7. That's a bad cut, you're going to need (stitches).

1. pleisters
2. verband
3. hechtingen
4. strikjes

8. They're walking with (crutches).

1. krukken
2. hechtingen
3. rolstoel
4. kruipen

9. I am going to need to (examine) you.

1. toetsen
2. bereiken
3. exporteren
4. onderzoeken

10. The X-ray revealed a nasty (fracture).

1. frequentie
2. factuur
3. breuk
4. hernia

Taak

Maken opdrachten van Theme 2 A + B op pagina 86 - 91.